Soldatenprotest 1966 - 1984

door Henk Spaan




Hoofdstuk VI. Normalisering


- Voor de krijgsraad
- De ledenwerving
- Het ultimatum van Vredeling
- De Inhouding Huisvesting en Voeding

Voor de krijgsraad

Een belangrijk onderwerp in de discussie op het zevende congres was, wat in de BVD repressie, en in de VVDM tegenwerking heette. Er waren felle polemieken, alhoewel de meningsverschillen eigenlijk klein waren.
Zolang de dienstplichtigen de VVDM-acties massaal steunden, was de ondersteuning van gestrafte VVDM-ers, bijvoorbeeld Rinus Wehrmann of de redactie van Alarm, eenvoudig. Vanaf 1974 werd dit minder vanzelfsprekend, en reageerden dienstplichtigen op een bestraffing soms met een schouderophaal: "Wie kaatst moet de bal verwachten".
Tot 1974 veroverde de VVDM terrein op de legerleiding, en bij die veroveringen werden de verliezen op de koop toe genomen. Op 8 mei '74 kwam de opmars van de VVDM tot staan, en kon de VVDM een nederlaag lijden (bijvoorbeeld in de vorm van straf) zonder dat daar een overwinning tegenover stond. De VVDM kon niet langer "zomaar" door massale actie grote successen boeken.
De nieuwe krachtsverhoudingen tussen legerleiding en soldaten moesten worden afgebakend, en de tegenwerking en de strijd ertegen waren een onderdeel van die afbakening. Het ging erom, wat de VVDM nog als resultaat kon boeken en wat de legerleiding nog kon tegenhouden.
Protesteren tegen bestraffing van VVDM-ers werd een moeizame arbeid met weinig spectaculaire resultaten. Dat was al gebleken in april '74, toen drie VVDM-afdelingsbestuurders van verschillende kazernes tegelijkertijd werden overgeplaatst, officieel om organisatorische redenen, maar in werkelijkheid in verband met hun VVDM-activiteiten (twee van hen waren tevens aktief in de BVD).
Jan Laurier was overgeplaatst van Leiden naar Vlieland, Flip Koudenburg van 't Harde naar Havelte en Jos Teunen van Assen naar Ermelo. De talrijke protesten hiertegen kregen in de pers meer aandacht dan de landelijke demonstratie voor compensatie in februari, maar het ministerie hield vol dat er niets aan te doen was. De betrokkenen moesten langs de gebruikelijke hiërarchieke weg een request indienen om naar het oude onderdeel te worden teruggeplaatst. Daarop kwam anderhalve maand later antwoord. Flip Koudenburg en Jos Teunen moesten blijven waar zij waren, en alleen Jan Laurier werd teruggeplaatst naar Leiden. Dat was het resultaat van een demonstratie op 28 maart op de kazerne in Leiden, een kleine demonstratie in Den Haag op 1 april, de dag van de overplaatsing, verschillende gesprekken met Vredeling en van Lent, een grotere demonstratie in Den Haag op 11 april waar honderd VVDM-ers aanwezig waren, en waar 6000 handtekeningen werden aangeboden, en vervolgens nog gedurende enkele weken op elke maandagochtend een picketline voor het Ministerie van Defensie. Die picketline werd georganiseerd door telkens een andere kazerne, maar dat verliep moeizaam en werd gestaakt toen half mei de antwoorden op de requesten binnen waren.

In het najaar van '74 kregen organisatoren van de acties op acht mei straf. De processen tegen "de vijf van 't Harde", Adriaan Krijger en Kees de Boer uit Oirschot, en twee deelnemers aan de actie in Wezep, vielen samen met processen tegen "de dertien van Suriname", dienstplichtigen die in Suriname actie hadden gevoerd tegen de daar bestaande verplichting om buiten diensttijd het uniform te dragen, en tegen de redactie van "Linksomkeert", het afdelingsblad van Schaarsbergen waarin een krijgstuchtondermijnend artikel had gestaan.
Al deze processen, krijgsraadzaken telkens gevolgd door behandeling in hoger beroep voor het Hoog Militair Gerechtshof (HMG), vonden plaats in de laatste maanden van 1974 en in de eerste maanden van 1975. Dat leidde tot discussies in de VVDM en vooral in de BVD.
Op de hearing van 28 november wist de VVDM niet of de solidariteit met de dertien van Suriname principieel of voorzichtig moest worden aangepakt.

Het streven van Schutte is om een stuk van de straf af te krijgen. Hij heeft verzocht om het optreden bescheiden te houden in verband met beïnvloeding van de krijgsraad (naar het negatieve). Discussie barst los over advocatentruucjes om strafvermindering te krijgen, zo in de geest van "Het was een spontane actie", terwijl dan de werkelijke problemen niet aangeroerd worden.

In de BVD wist men aanvankelijk ook niet wat te doen.

De tendens is vaak geweest fanatiek op de tegenwerking in te springen, veel energie enzovoort, ten koste van het normale kazernewerk. Hieruit heeft men in Schaarsbergen en 't Harde geleerd zo weinig mogelijk energie te besteden aan tegenwerking met een maximum aan rendement; men laat zo'n zaak niet helemaal liggen, maar laat ze niet dominerend voor het normale werk worden.1

De BVD wilde er aanvankelijk niet teveel woorden aan vuil maken, maar toen de auditeur-militair enkele keren in hoger beroep was gegaan omdat hij straffen te licht vond, en toen het HMG vervolgens zwaardere straffen had gegeven, kreeg de strijd tegen repressie een hogere prioriteit.
De vijf van 't Harde en de jongens uit Oirschot kregen twee weken onvoorwaardelijk in plaats van boetes.
Het viel niet mee om de gestraften te ondersteunen, bijvoorbeeld in de zaak van Linksomkeert.

Op 5 maart tenslotte werd volgens plan voor de HMG-zitting een korte demonstratie gehouden. Zo'n 35 mensen, die diverse Proloog-comité's vertegenwoordigden, BVD-ers uit verschillende plaatsen en het al eerder als gering vermelde aantal soldaten, woonden de zitting van het klassegerecht bij en waren zodoende getuige van het afleggen van een strijdbare verklaring door de vervolgde soldaten ten overstaan van hun onderdrukkers. Applaus daarvoor van de volgepakte tribunes bleef jammer genoeg uit, en dat was toch wel tekenend voor de matheid waarmee deze verdedigingsactie gevoerd is. De kameraden die keihard gewerkt hebben om er nog iets van te maken niet te na gesproken natuurlijk.

Ook de ondersteuning in de zaak Oirschot verliep moeizaam:

Is er eigenlijk wel wat gebeurd? Jazeker, op de LSV van 15 maart werd medegedeeld dat vier dagen later de zaak voor het HMG zou komen en werd gevraagd daar bij te zijn als het even kon. De ernst waarmee deze zaak is aangepakt mag verder blijken uit het gegeven dat ze in niets minder dan de rondvraag (!) behandeld werd. De ongeveer 15 aanwezige kameraden op 19 maart zorgden met hun spandoek, hoewel juist hen het minste verweten kan worden, voor een schriele vertoning. Het totale BVD-optreden stak beschamend af tegen de aktieve opstelling van de Oirschotse soldaten zelf. Een uitgebreide delegatie bood later niet alleen ruim 700 op de kazerne opgehaalde handtekeningen aan, maar bracht tevens dezelfde dag nog een extra afdelingsblad uit.2

Sommigen in de BVD vonden dat acties tegen repressie prioriteit moesten krijgen, met name de aanhangers van tendens één op het zevende congres dat ongeveer in dezelfde tijd plaatsvond.

CZ zei dat men op de Wittenberg de repressie nu veel belangrijker vindt. Aan de hand van de compensatie kan je de actuele situatie aan de soldaten niet goed samenvatten, wat wel kan door de repressie aan te pakken.
HS vond de aandacht voor de compensatie zelfs schadelijk, omdat daardoor de activiteiten op het repressiefront volledig op de achtergrond zouden komen. 3

Anderen twijfelden aan het nut van een grootscheepse aanpak van repressie en wilden ook aan andere zaken aandacht blijven besteden.
De LSV van april besloot de strijd tegen de repressie prioriteit te geven, en solidariteitsacties te organiseren. In het geval van Linksomkeert was dat nog vrij eenvoudig geweest. Op de kazerne werd 1200 gulden opgehaald om de boetes te betalen, en dat deed het negatieve effect van de straf grotendeels teniet.
Maar de straffen voor acties op acht mei waren moeilijker aan te pakken, omdat bijna iedereen die de acties had meegemaakt, inmiddels was afgezwaaid.
De BVD raadde aan in hoger beroep te gaan, om de zaken extra onder de aandacht te brengen en om solidariteit te organiseren. Het polkom drong ook erop aan, daarna gratie te vragen. De BVD kritiseerde dat in het verleden omdat het te veel gericht was op de publieke opinie, en omdat het een soort schuldbekentenis zou zijn. Ook nu waren er bezwaren. Adriaan Krijger wilde niet meedoen aan het gratieverzoek.

Adriaan en afdeling Oirschot waren het niet eens met ons voorstel voor een gratieverzoek. De redenen hiervoor waren ten eerste dat ze het niet eens waren met de analyse dat hier sprake was van een stuk selectieve repressie (dat wil zeggen tegen vakbondswerk dat gericht is op de zelfstandige machtsvorming van soldaten) en ten tweede dat gratie een slecht middel is omdat je daarmee erkent dat je fout zat, en omdat er in dit geval weinig kans is om gratie te krijgen. 4

De bezwaren waren niet ongegrond, en zelfs het nut om tegen een uitspraak van de krijgsraad bij het HMG in hoger beroep te gaan, was twijfelachtig. Bij een zaak voor het HMG kwamen meestal weinig nieuwe argumenten naar voren, en er bestond meestal geen kans dat een protestbeweging zou ontstaan, die het HMG tot andere gedachten zou kunnen brengen. In de weinige gevallen dat er een kans bestond op een betere uitspraak van het HMG, was een juridische argumentatie nodig waarvan de BVD nou juist niet wilde weten.
De BVD wilde meer aandacht voor straffen van VVDM-ers, maar hoe langer een procedure duurde, deste saaier werd de berichtgeving erover. Bovendien werd solidariteit belemmerd door het rekken van de strafprocedures. Dat ontdekte de afdeling Schaarsbergen toen zij geld wilde ophalen voor de betaling van de boetes van Linksomkeert:

Het is natuurlijk wel aardig om solidariteit te betuigen met onze kameraden door het inzamelen van geld, maar als blijkt dat de zaak in hoger beroep is gegaan en de strafmaat wederom helemaal niet vastligt, dan is zo'n actie op zijn minst voorbarig. 5

Het probleem was dat veel dienstplichtigen de VVDM nog wel steunden, maar dat ze de straffen niet schokkend vonden.
De achtergrond van de houding van de BVD was de tobberige gedachte dat elke bestraffing van een VVDM-er een stap was op weg naar herstel van de oude verhoudingen in het leger, of erger nog, (omdat veel BVD-ers volhielden dat er in het leger weinig of niets wezenlijks veranderd was), op weg naar een politiestaat.
De gedachte dat repressie de bepalende tendens was in de politiek van de legerleiding, en dat het niet ging om individuele gevallen maar om een aanval op de soldatenbeweging, de gedachte dat de actuele situatie in het leger het best kon worden "samengevat" in de strijd tegen de repressie, was gebaseerd op een onjuiste beoordeling van de situatie.
De situatie in het leger op dat moment kon het best worden begrepen door de straffen en de protesten ertegen te zien als een onderdeel van het proces van afbakening van de nieuwe grenzen in de verhouding tussen dienstplichtigen en kader, oftewel als een onderdeel van het proces van normalisering van de verhoudingen in het leger. Ook de invoering van een groot aantal nieuwe reglementen was daarvan een onderdeel. Het zou nuttig geweest zijn te onderstrepen dat er géén sprake was van een aanval op de VVDM, en dat de solidariteitsacties daardoor onvermijdelijk beperkt van omvang zouden blijven. Maar dat is een ontnuchterende conclusie voor de BVD die zijn revolutionaire aspiraties nog niet wilde laten varen.
De legerleiding wilde niet de VVDM of de soldatenbeweging aanvallen, maar wilde dat VVDM-ers de nieuw gelegde grenzen niet verder zouden overschrijden, en het merkwaardige is dat juist de paniekerige wens om de repressie te bestrijden en om bestraffingen te voorkomen, ertoe bijdroeg dat ook BVD-ers voorzichtiger werden op kazernes. Na het congres waar als prioriteit de strijd tegen de repressie werd gekozen, waren er in de BVD weinigen meer die het geen probleem vonden straf te krijgen voor de goede zaak. De solidariteitsacties die de BVD organiseerde met slachtoffers van de repressie waren legaal. Niet lang daarna werden VVDM-ers meermalen bij het ledenwerven van kazernes gestuurd, het VVDM-bestuur stelde voor om die dienstbevelen te weigeren, maar de BVD had daar bezwaar tegen, "omdat de soldaten zélf in actie moeten komen".

Er werden in 1974, '75 en '76 meerdere nieuwe reglementen ingevoerd.
Eind 1973 kwam er een regeling die soldaten het recht gaf om een vertrouwensman mee te nemen op rapport CC bij een disciplinair vergrijp.
Op 3 april '75 ging het CGOM van start, het centraal georganiseerd overleg militairen, waaraan ook de VVDM ging deelnemen. In het CGOM zat de VVDM samen met vertegenwoordigers van nog tien andere verenigingen van militairen, kortverbandvrijwilligers, onderofficieren, officieren, marine, luchtmacht en landmacht. Voordien had de VVDM een apart overleg met het ministerie.
In september 1975 werd de Regeling Grondrechten voor Militairen van kracht. Dienstplichtigen kregen het recht om te demonstreren, om vergaderingen te beleggen en om pamfletten uit te delen. Maar daaraan werden wel beperkingen gesteld, bijvoorbeeld geen demonstraties voor politieke doelen of pamfletten verspreiden alleen in de avonduren. Niemand stond te juichen over de nieuwe regeling omdat die soms een stap achteruit was voor de praktijk die op kazernes ontstaan was.
Nadat in maart 1976 de compensatieregeling een feit was geworden, kwam in november '76 een nieuwe regeling voor werk- en rusttijden, waarin werd vastgelegd hoe laat de dienst mocht beginnen en eindigen, de lengte van pauzes, en hoeveel uren per week de dienst mocht duren.
Per 1 januari '77 werd een nieuwe faciliteitenregeling voor de VVDM van kracht, voor bijvoorbeeld ledenwerving of bezoek aan vergaderingen van de VVDM.
In november '77 kwam een nieuwe nachtpermissieregeling (overigens pas nadat op een aantal kazernes actie gevoerd was tegen de oude regeling, volgens welke dienstplichtigen toestemming moesten vragen om buiten de kazerne te slapen). Het ophangen van affiches op de legeringskamers werd vrijgegeven (behalve voor krijgstuchtondermijnende affiches) en in 1979 werd de kamerinrichting vrijgelaten.
Uit dit alles blijkt dat de legerleiding een deel van de veranderingen in het leger als gegeven accepteerde, en niet probeerde de oude orde te herstellen.

De VVDM en de BVD hadden intussen moeite de tegenwerking het hoofd te bieden. Op 12 juni '75 vond in Den Haag een demonstratieve aanbieding plaats van het opgehaalde geld voor de boetes van de redactie van Linksomkeert. Vijfenzeventig mensen liepen er mee, waarvan ongeveer 20 dienstplichtigen. De LSV van april had besloten een soldatencomité op te richten bestaande uit gestrafte ex-dienstplichtigen, naar het voorbeeld van het soldatencomité dat in october '71 de solidariteit met de redactie van Alarm organiseerde. Dit comité deed nog een poging om de kwestie op de kazernes aan de orde te stellen.

Donderdag 26 juni heeft de afdeling Havelte een avond in het Humanistisch Militair Tehuis georganiseerd waar gesproken zou worden over de tegenwerking en de repressie op de kazerne. Jos Teunen is daar namens het soldatencomité naar toe geweest. Jammer genoeg bleek de belangstelling van de soldaten niet zo groot te zijn. Met de aanwezige soldaten is wel erg concreet gesproken over wat er op hun eigen onderdelen tegen gedaan zou kunnen worden. 6

Het "vervelende" was dat behalve de problemen bij de ledenwerving zich geen nieuwe gevallen voordeden die vergelijkbaar waren met de rechtszaken uit het voorjaar. De repressie bleek niet algemeen te zijn, en het soldatencomité functioneerde in die zomer slecht.

JT: Geval Havelte wijst uit, geen interesse soldaten. De discussie binnen de VVDM ging alleen maar over de ledenwerving en onze ingebrachte analyse sloeg niet aan.
Het soldatencomité is van nu af aan slapende (daar JT alles alleen zou moeten doen) tot aan het moment dat er weer behoefte aan is. 7



De ledenwerving

Bij de opkomst van lichting 75-4 in juli '75 rezen conflicten tussen VVDM en legerleiding, omdat de ALV van 25 juni besloten had, dat de VVDM zich niet langer zou neerleggen bij dienstbevelen die de ledenwerving belemmerden. Daarmee had de VVDM al geruime tijd moeilijkheden.
De VVDM had het recht in de eerste drie weken van de dienst een voorlichtingsbijeenkomst te houden en om op de legeringskamers leden te werven als de ledenwervers zich bij de betrokken commandanten tevoren hadden gemeld en:

tenzij de op de kamer verblijvende militairen in meerderheid daarmede niet instemmen. 8

In de praktijk werden ledenwervers regelmatig weggestuurd, omdat ze zich niet bij de commandant gemeld hadden, of om andere redenen. In mei en juni '75 moesten opnieuw enkele VVDM-ledenwervers een kazerne of de legeringskamers verlaten.

Het DB heeft, vooral bij de laatste twee lichtingen, veel problemen gehad om de kazernes op te komen voor de ledenwerving. Veel commandanten proberen Utrecht en de afdelingen door intimidatie te dwingen afspraken te maken over wanneer en hoe de VVDM "mag" komen ledenwerven. Daarbij hebben ze geen been om op te staan. Want volgens de faciliteitenbrief (..) mogen VVDM-ers alleen "als de dienst ernstig wordt geschaad" belemmerd worden om de kazernes op te gaan. En als afdelingers, onder dwang, bepaalde afspraken hebben gemaakt met hun commandant, willen de heren dat het DB zich daar óók aan gaat houden. Verder heb je ijverige lieden, zoals bijvoorbeeld de CSM Hobbel in Harderwijk, die erg bezorgd zijn voor het welzijn van hun soldaten. Zij maken overuren om onze ledenwerving te begeleiden en ze vergeten niet om de VVDM in een ongunstig daglicht te stellen. 9

De legerleiding en de plaatselijke commandanten deden geen moeite om de situatie te verbeteren. In de loop van de jaren was de irritatie gegroeid tussen de VVDM en plaatselijke commandanten, en daardoor was de bereidheid afgenomen om problemen in der minne te schikken.
Dit was voor de VVDM, en met name voor het bestuur belangrijk, omdat veel VVDM-leden geworven worden direct na de opkomst, en omdat DB-leden daar veel tijd in staken, vooral op opleidingskazernes waar geen regelmatig functionerende VVDM-afdeling was. Het is bijzonder vervelend als een DB-lid 's avonds om half zes in Ossendrecht aankomt, en daar ontdekt dat hij niet wordt toegelaten tot de kazerne.
In deze periode daalde het ledental van de VVDM en tegelijkertijd steeg het ledental van de gematigder AVNM (Algemene Vereniging van Nederlandse Militairen). In 1974 maakte de VVDM per lichting in de eerste twee maanden nog ruim 3500 nieuwe leden, maar dat aantal daalde tot onder de 2500 in de eerste helft van 1976. De AVNM had in januari '75 een totaal van 1600 leden en in maart '76 7800. 10
De AVNM was in het najaar van 1972 opgericht in de tijd van de "Handen af van de VVDM"-campanje. Argumenten voor de oprichting waren het feit dat de VVDM ondemocratische middelen gebruikte om haar doelstellingen te bereiken (met name de organisatie van de groetdag en de sitdown staking in Wezep), en het feit dat de VVDM in november '72 de leden het advies gaf om bij de Tweede-Kamerverkiezingen niet te stemmen op een van de (rechtse) regeringspartijen en dus aan politiek deed. De AVNM koos voor het harmoniemodel en verwijtte de VVDM te kiezen voor het conflictmodel.
In 1973 kreeg de AVNM een kantoorruimte op de Kromhoutkazerne in Utrecht en werden enkele bestuursleden van dienst vrijgesteld voor het werk van de AVNM. Bij de ledenwerving kon de AVNM rekenen op de medewerking van veel plaatselijke commandanten. Toch was de AVNM tot 1975 klein en niet veel meer dan een bestuur dat op opleidingskazernes leden wierf.
In 1975 steeg het ledental van de AVNM en mocht de AVNM toetreden tot het Georganiseerd Overleg, tot ergernis van de VVDM. De VVDM kon de AVNM niet langer doodzwijgen. Toen halverwege 1976 de problemen van de VVDM met de ledenwerving uit de weg waren geruimd, stabiliseerden de ledenaantallen van VVDM en AVNM zich weer. Per lichting wierf de VVDM sindsdien ongeveer 3000 leden, waarmee het totaal aantal leden terechtkwam op ongeveer 20.000. Het ledenaantal van de AVNM bleef schommelen rond de 5000, en daarmee bleef de AVNM lange tijd tamelijk onbetekend vergeleken met de VVDM.

De VVDM besloot de tegenwerking krachtig te bestrijden. De VVDM vond dat VVDM-functionarissen altijd de kazernes op mochten, en op kamers van recruten mochten komen zodra er geen dienst was of les gegeven werd.
Het DB stelde voor op de ALV in juni:

dat we niet accoord gaan met plaatselijke kazerne- of compagniesorders, die eerder vermelde faciliteiten beperken; en dat eerdere "afspraken" voorzover die beperkingen van de faciliteiten inhouden, nooit door of namens het Algemeen Bestuur van de VVDM zijn gemaakt en dat we ons er daarom ook niet aan gebonden achten. 11

In de uiteindelijke versie van de brief werd dit diplomatieker geformuleerd, maar sommigen waren nog explicieter:

Paul Turken (buitenlid) stelt dat conflicten soms wel goed zijn, maar er moeten wel conflicten in de kazerne van gemaakt worden. Het moet gespeeld worden op de kazerne om bij de soldaten aan te tonen dat het leger harde kanten heeft. Laat je maar van de kazernes slepen. (..) Naar aanleiding van een vraag van de Stolberg antwoordt Jan Willem dat dienstbevelen geweigerd worden. Laat het dan maar een krijgsraadzaak worden. 12


Maandag 7 juli was de eerste opkomstdag van lichting 75-4 en meteen ontstonden er problemen. VVDM-bestuursleden kregen geen toegang tot kazernes in Bergen op Zoom en in Tilburg.

Dinsdagmorgen wordt BLS weer opgebeld, die laten weten niets aan de situatie te willen veranderen. Vervolgens wordt het ministerie op de hoogte gesteld van de gerezen moeilijkheden (telefonisch met "ambtenaar" Drees) en aangekondigd dat we die avond Ossendrecht en Kromhout-Utrecht gaan bezoeken, waarna Drees zegt dat hij niet wil en niet kan ingrijpen. (..) In Utrecht wordt het de DB-ers verboden om op de kamers leden te werven. Nadat ze het verbod negeren, worden ze door de marechaussee van de kamers opgepakt en naar de Brigade afgevoerd, alwaar ze na een kort verhoor (waarbij geen enkele verklaring is afgelegd) afzonderlijk worden opgesloten in cellen, nadat ze gefouilleerd zijn. Telefonisch contact met hen vanaf de Hojel wordt geweigerd. Na inschakeling van generaal Spronk, commandant van de Koninklijke Marechaussee, worden de DB-ers uiteindelijk na zo'n drie uur op vrije voeten gesteld. 13

In de weken hierna weigerden op meerdere kazernes VVDM-bestuursleden de ledenwerving te staken. In totaal werden zeventien man opgepakt, soms met chaotische taferelen.

Diezelfde maandag werd Tjeerd Hiddema (het is wel een koopman als het om ledenwerven gaat) door de OKP in Keizersveer letterlijk van de kazerne afgesleept. Toen Tjeerd weigerde de kamers te verlaten, werd hij grof aangepakt en hoewel hij nog trachtte zich aan een bed vast te klampen, werd hij door de OKP en de wachtcommandant hardhandig weggesleept. De door Tjeerd ontboden marechaussee weigerde proces-verbaal op te maken omdat mishandeling niet aantoonbaar was. De marechaussee wilden geen aangifte accepteren. Niets blijkt de heren te veel te zijn als ze de VVDM dwars kunnen zitten. 14

Op dinsdag 29 juli kregen DB-er Hugo Verwey en afdelingsbestuurder Ad de Leeuw het bevel de Bonskazerne in Grave te verlaten.

Het dienstbevel werd dus geweigerd, waarna de marechaussee werd ingeschakeld. Ondertussen had iedereen zich al verzameld op een kamer die dus barstte van de soldaten die getuige waren van de hele zaak. Rond half acht arriveerde de marechaussee en die kwam opnieuw met het dienstbevel het kazerneterrein te verlaten. Ook dit werd weer geweigerd, waarna de marechaussee Hugo en Ad hardhandig het busje in werkten. Onder luid protest van de maten natuurlijk!
Op het marechausseekantoor werd proces-verbaal opgemaakt tegen Ad en Hugo. Grote hilariteit toen bleek dat Ad afdelingsbestuurslid was en dus nooit het dienstbevel kon krijgen om het kazerneterrein te verlaten. Twee andere afdelingsbestuursleden organiseerden ondertussen een handtekeningenactie onder de maten. De hele batterij zette spontaan een handtekening onder de eisen, namelijk vrijheid van vakbondswerk en geen tegenwerking door de legerleiding. 15


Staatssecretaris van Lent wilde een herhaling van de problemen voorkomen. In een speciale bespreking op 28 augustus '75 presenteerde hij een nieuwe regeling, waarin ledenwerven op de soldatenkamers vanaf de eerste dag van opkomst werd toegestaan, mits "deze niet plaatsvindt wanneer door de betrokken militairen dienst wordt verricht, ongeacht het tijdstip".16
Onder dienst moesten "alle gecommandeerde bezigheden die onder toezicht worden verricht" verstaan worden. De VVDM beschouwde dit als een overwinning.

Wat betreft de ledenwerving en de voorlichting op de kamers hebben we gekregen waar we voor hebben gestreden: vanaf de eerste dag kunnen we de kamers op. Daar moet wel bij worden opgemerkt, dat dat buiten de diensturen moet zijn. Tijdens het overleg heeft de staatssecretaris gezegd dat er dienst is, wanneer kader op de kamers aanwezig is en gericht les geeft. Blencoën en wasnummers innaaien is geen dienst. Er is geen sprake van 'verenigingsfunctionarissen': contactmaten kunnen dus ook meegaan om leden te werven op andere kazernes. 17

De VVDM had echter te vroeg gejuicht, want er bleven problemen bestaan vooral in de chaotische eerste dagen na opkomst. Meestal gaan de bezigheden in de eerste dagen 's avonds door, vooral om het uniform in orde te maken. Recruten moeten bijvoorbeeld hun gevechtstassen en riemen blencoën (met vet insmeren), of emblemen op het uniform vastmaken, waarbij een sergeant slechts af en toe komt kijken of alles goed gaat. In die tussentijd kon een ijverige VVDM-er de kamer opkomen om te zeggen dat soldaten niet alles hoeven te pikken, en lid moeten worden van de VVDM. De sergeant ontdekte dan de ledenwerver, vond zijn aanwezigheid niet prettig, en zag zich gedwongen tot een discussie over de vraag of de VVDM-er recht had daar te zijn of niet. Het was daarom van belang om precies vast te stellen wat wel en wat geen dienst was.
De VVDM hield vast aan de mondelinge uitspraak van de staatssecretaris dat blencoën geen dienst was, maar commandanten hielden vol dat het "een gecommandeerde bezigheid, die onder toezicht wordt verricht" was.
Er bleven dus vraagtekens, ook al legden VVDM-ers dienstbevelen niet meer naast zich neer, en ook al werd er geen werk gemaakt van de processen-verbaal tegen de zeventien in juli opgepakte VVDM-ers.
Op 1 december '75 was er weer een gesprek met minister Vredeling en met de staatssecretaris.

Na een hoop heen en weer gepraat waar niet veel zinnigs uitkwam, vroeg Vredeling ons of we op een rijtje wilden zetten wat er eventueel bij lichting 76-1 fout zal gaan. Hij wilde ook dat we ons zouden matigen bij het inschakelen van de pers bij incidenten. (..) Vredeling zegde van zijn kant toe, dat hij nog eens de regeling van van Lent bekend zal maken aan de commandanten, en dat hij hun ook zal bevelen zich daaraan te houden. Als dat maar gebeurt, dan hoeft er wat ons betreft niets fout te gaan in januari. 18

Dit klonk niet slecht, maar kort na dit gesprek stuurde de Nationaal Territoriaal Commandant (de hoogste bevelhebber van de niet-gevechtsonderdelen in het Nederlandse leger), een brief naar de kazernecommandanten die scherper was geformuleerd.

Onder dienst wordt in dit verband verstaan alle werkzaamheden, die in het kader van de opkomst en inlijving, het legeren, kleden en uitrusten, alsmede de opleiding en oefening worden opgedragen.

Hij voegde daaraan toe:

Commandanten zijn en blijven verantwoordelijk. In het kader van deze verantwoordelijkheid treffen zij regelingen en geven zij orders uit. Zij bepalen de dienst. De juistheid of onjuistheid van hun orders wordt in de hiërarchieke lijn beoordeeld, en niet door bestuurders van belangenverenigingen en hun leden. 19

In een bijgaande "model-vaste-kazerneorder" werd gedetailleerd omschreven hoe een VVDM-ledenwerver zich moest melden bij de wachtcommandant, en vervolgens bij de diverse sergeants van de dag, om te horen of er dienst was. Daarvoor voelden zij niet veel, omdat zij gewend waren zelf de kamers langs te gaan, om te zien of er dienst was.
Bij de lichtingen 76-1 en 76-2 werden dus weer ledenwervers van de kamers gestuurd, vooral in situaties waarin onduidelijkheid was of er dienst was of niet. Soms werden ze weggestuurd omdat zij zich niet alleen bij de wachtcommandant, maar ook bij de OKP hadden moeten melden, soms omdat ze zich niet tevoren hadden aangemeld of soms werd eenvoudig medegedeeld dat er in de gehele eerste week dienst was. Viermaal weigerden telkens twee VVDM-bestuurders de ledenwerving te staken en werden zij opgepakt. Een van de opgepakten was een afdelingsbestuurder, de anderen waren DB-ers.


Het ultimatum van Vredeling

Op 7 april '76 besloot de ALV weer toe te treden tot het Georganiseerd Overleg. De VVDM was in december '75 uit het G.O. gestapt omdat de aangekondigde compensatieregeling niet werd ingevoerd. Die regeling kwam tóch en op 14 april was er een gesprek met minister Vredeling over de hervatting van het overleg. Tot verbazing van de VVDM bleek Vredeling niet veel te voelen voor hervatting.

Vredeling opende dit gesprek met het voorlezen van een stukje uit het rapport "Inventarisatie tegenwerking". Hij bleek te vallen over: "In veel gevallen waarin de VVDM binnen haar rechten van de faciliteiten opereert, worden er toch dienstbevelen gegeven. Dan is het voor de VVDM onmogelijk om aan deze zeer onjuiste dienstbevelen te voldoen".
Vervolgens stelde hij de vraag: "Behoort het weigeren van dienstbevelen naar het oordeel van de VVDM tot de aanvaardbare beleidsinstrumenten bij het verwezenlijken van haar doeleinden als vakbond?". (..) Het AB heeft toen gesteld dat de VVDM het conflict niet zoekt, maar dat het nodig kan zijn om dienstbevelen die in strijd met de faciliteitenregeling worden gegeven, niet op te volgen. 20

Vredeling beëindigde hierna het gesprek en gaf de VVDM een maand de tijd om zich te beraden.
Dit "Ultimatum van Vredeling" was vrij logisch. Al vaker had de legerleiding fel gereageerd als de VVDM er toe aanspoorde om dienstopdrachten of reglementen te trotseren, zoals op 1 augustus '72 en op 8 mei '74. Omdat VVDM-bestuursleden nu meermalen geweigerd hadden dienstbevelen op te volgen, kozen Vredeling en de legerleiding voor een hardere opstelling. De bestuursleden die in januari waren opgepakt, kwamen dit keer wél voor de krijgsraad in tegenstelling tot de zeventien in augustus van het vorig jaar. Zij werden veroordeeld tot één en twee weken Nieuwersluis.
Het antwoord aan Vredeling stond op de agenda van twee BLV's in april en mei. Er stonden drie opvattingen naast elkaar. Allereerst de voorzichtige opvatting van het bestuur in een nieuw conceptantwoord:

De VVDM houdt zich als vakbond van dienstplichtigen niet bezig met het beantwoorden van de vraag naar het doel en het doelmatig functioneren van de Nederlandse krijgsmacht. De VVDM streeft er dan ook niet naar om door het weigeren van dienstbevelen het goed functioneren van de krijgsmacht aan te tasten. Als organisatie wenst zij het weigeren van dienstbevelen niet als beleidsinstrument te hanteren. 21

Dat was een stap terug ten opzichte van de "weigerlijn" van juni '75, ook al werd daaraan toegevoegd:

Wanneer deze situatie zich voordoet, is het aan de betrokken militairen, de wijze en de vormen van de door hen te ondernemen actie zelf te bepalen. Het kan dan voorkomen dat de soldaten overgaan tot het weigeren van dienstbevelen. Van de VVDM kan niet geëist worden dat zij op voorhand verklaart, deze soldaten te laten vallen.

Radicale afdelingen vonden dit antwoord te voorzichtig. Zij stelden voor, om niet ontkennend en niet bevestigend te antwoorden. "Wij streven het weigeren van dienstbevelen niet na", met daaraan toegevoegd, net als in het voorstel van het bestuur, dat individuele militairen tóch bevelen konden weigeren, en dat de VVDM zich het recht voorbehield, om deze soldaten te verdedigen.
Dit antwoord verschilde slechts in details en in woorden en werd ondersteund door de BVD-ers, die daarmee terugkwamen op een besluit van de LSV van 24 april om te pleiten voor een harde opstelling met als strekking dat onjuiste dienstbevelen erom vragen, niet te worden opgevolgd. Een dergelijk voorstel werd ingetrokken toen bleek dat dat geen enkele kans maakte.
In de BVD werd de angst uitgesproken dat de VVDM in de toekomst leden zou moeten laten vallen die hadden deelgenomen aan 'illegale' akties zoals een staking of het weigeren van een dienstbevel.
Dat klopte niet. Vredeling wilde de VVDM laten erkennen dat zij illegale acties niet mocht organiseren of ertoe oproepen. De VVDM had dat al erkend in de discussies over de dekkingsgedachte, en daar aan toegevoegd dat zij sommige illegale acties achteraf wél wilde verdedigen. Defensie had dat in 1972 in feite geaccepteerd, en wilde dat ook dit keer niet ter discussie stellen in tegenstelling tot wat de BVD dacht. Het was daarom verstandig dat de BVD-soldaten al tijdens de eerste vergadering in april hun radicale opstelling lieten varen.
Hoewel beide voorstellen niet wezenlijk verschilden, werd de vergadering toch even spannend. Want het bestuur wilde zich beraden of het kon werken met het voorstel van de afdelingen.

Theo de Roos (DB): De bezwaren tegen de gezamenlijke motie zijn niet vervallen. Over de vraag of er met deze motie kan worden gewerkt wil het DB zich beraden. Onder goedkeuring van de vergadering schort de voorzitter de vergadering voor bestuursberaad.
De voorzitter heropent de vergadering en zegt dat het AB verdeeld is over de vraag of het met de gezamenlijke motie kan werken. Hij stelt voor om de vergadering te verdagen, zodat het bestuur een eenstemmig antwoord kan geven, en om op de afdeling zich nog eens ernstig over de moties en het concept-antwoord te beraden. 22

De BVD had zich voorbereid op conflicten op de ledenvergadering.

De afdelingen moeten er rekening mee houden dat de portefeuillekwestie gesteld wordt en dat vanuit de oppositionele afdelingen in dat geval voor opvolging gezorgd moet worden. Wij zullen dan zeker één BVD-er als kandidaat stellen. 23
Het bestuur had lucht gekregen van de voorbereiding van de BVD op een eventueel aftreden, en was op zijn hoede. Het besluit werd uitgesteld tot 19 mei, en in de tussentijd concludeerde het bestuur dat de BVD was bijgedraaid. Op 19 mei deelde het bestuur mede dat het bereid was om de motie van de radicale afdelingen uit te voeren, als die zou worden aangenomen. Dat bleek niet nodig te zijn. Het concept-antwoord van het bestuur werd met ruime meerderheid aangenomen. Het resultaat was, dat het niet langer het beleid van de VVDM was om dienstbevelen te weigeren. Vredeling kreeg zijn zin (en zou ook zijn zin gekregen hebben als de gezamenlijke motie was aangenomen). De VVDM was geschrokken van het ultimatum van Vredeling en besloot zich voorzichtiger op te stellen.
Merkwaardig genoeg was de weigerlijn van het bestuur eerder bekritiseerd door vertegenwoordigers van enkele radicalere afdelingen, die vonden dat de ledenwerving onderdeel moest zijn van goed kazernewerk.

Juist aan de inhoudelijke kant van de zaak is het laatste jaar grotendeels voorbij gegaan. Onder andere via de afdelingspost werden we overstelpt met oproepen om te beuken, beuken, alsmaar beuken. Heel wat afdelingers zijn hierop afgeknapt. Duidelijk werd op deze manier de onmacht van de VVDM en in het bijzonder van het hoofdbestuur om de tegenwerking bij de ledenwerving het hoofd te bieden. De afdelingen voelen zich door zulke beukpraatjes alleen maar opgenaaid, wat juist averechts werkt bij het ledenwerven. 24


Bij de ledenwerving voor lichting 76-3 werden de conflicten door de VVDM niet meer op de spits gedreven. In de eerste week bleek vaak dat er dienst was, en werden ledenwervers weggestuurd. De ledenwervers deden wat er gezegd werd, maar gingen in beklag en de VVDM protesteerde tegen het wegsturen. Nog steeds waren de onduidelijkheden niet uit de weg geruimd.
De oplossing van de conflicten "ontstond" uit een kazerne-order van de commandant van de Beeckmankazerne in Ede in februari '76. Hij bepaalde dat de recruten de eerste drie dagen na opkomst dienst hadden tot 9.00 uur 's avonds en dat er tot die tijd niemand van buitenaf op de kazerne mocht komen . De VVDM ging hiertegen in beklag omdat er in die uren vaak geen werkzaamheden meer werden verricht. Dit beklag werd afgewezen en daaruit vloeide voort dat er dienst was wanneer dat in het rooster was vastgelegd, en daarmee basta.
Zo werden de roosters uitgevonden, en tenslotte werd nog ingevuld hoe die roosters er uit mochten zien, omdat de VVDM bang was dat commandanten het rooster naar willekeur zouden invullen. Dit gebeurde in het G.O. van 18 juni.

Voor de individuele voorlichting gaat het volgende gelden: we mogen vanaf de eerste dag de kamers op, onder voorwaarde dat de voorlichting en ledenwerving niet geschieden op tijdstippen die vallen binnen de voor betrokken militairen volgens rooster geldende werktijden. De werktijden mogen de eerste drie dagen na opkomst niet na 21.00 uur vallen, en de daaropvolgende dagen niet na 18.00 uur. Behalve in 'bijzondere gevallen' maar volgens van Lent zijn dat alleen rampen en dergelijke. 25

Daarmee was de kous af. De kazerneorder op de Beeckman moest nog enigszins worden aangepast. Minister Vredeling schreef aan de VVDM dat hij het verbod om voor 21.00 uur leden te werven volstrekt redelijk vond.

Daartoe kan dan ook geen toegang aan personen van buiten de kazerne worden verleend. Voorzover deze voor andere doeleinden naar de kazerne komen, kunnen zij uiteraard wél worden toegelaten. De betreffende kazerneorders zullen overeenkomstig worden gewijzigd. 26


De BVD had zich nauwelijks bemoeid met de problemen bij het ledenwerven. Pas in april '76 werd de tegenwerking ook voor de BVD actueel door het ultimatum van Vredeling, door de krijgsraadzaak tegen DB-er Frits van Hartingsveld en afdelingsbestuurder Laurens Philipsen die in januari geweigerd hadden zich van de Saxen-Weimarkazerne te verwijderen (zij waren de eerste ledenwervers die vervolgd werden), en door de strafzaak tegen 46 soldaten uit Zuidlaren die in februari enkele uren gestaakt hadden.
In april '76 werd een nieuw "Handen af van de VVDM"-comité opgericht op initiatief van het ANJV en de FJG. KWJ, NVV-jongerencontact, NIVON, LOG, LOHBO, BVD en VVDM namen zitting in het comité. Het maakte een plan voor een manifestatie op dinsdagavond 11 mei in Amsterdam in verband met de behandeling van de zaak van Laurens en Frits voor het HMG op 13 mei. Het werd net als de protesten in het voorjaar van 1975, geen groot succes. Er waren slechts 400 mensen aanwezig. VVDM-voorzitter Theo de Roos schreef daarover in de afdelingspost:

De opkomst was teleurstellend. Wél waren er gezien de omstandigheden relatief veel maten. Maar van de achterban van de andere clubs hadden wij meer verwacht. Gedeeltelijk zou dit kunnen liggen aan gebrekkige propaganda. De (voor)publiciteit was overigens niet slecht; het radio- en TV-verslag was zelfs gunstig. 27

Op voorstel van de BVD richtte het Handen-af-comité zich hierna op het organiseren van solidariteit met de 46 soldaten uit Zuid-laren, die op 24 en 31 mei '76 voor de krijgsraad in Arnhem moesten verschijnen.

Op initiatief van het ANJV werd rond de zaak Frits en Laurens het Handen-af-comité weer opgericht. Na enige moeite kon de BVD ook meedoen. Na de teleurstellende demonstratie op 11 mei in Amsterdam werd de BVD-invloed in het comité groter. Het ANJV werd op de vingers getikt. Zuidlaren werd ingebracht. (Dat was trouwens het belangrijkste: niet alleen de tegenwerking bij het ledenwerven aan de orde stellen, maar de repressie in het algemeen). 28

De actie in Zuidlaren was in de pers bekend geworden als de "koude-voeten-zaak", en was het gevolg van een slechte verhouding tussen soldaten en kader op de charlie-compagnie van het 44ste pantserinfanteriebataljon.
Op 5 februari moest de compagnie vertrekken voor een oefening in Duitsland, maar de soldaten hadden daar niet veel zin in omdat het op dat moment streng vroor, en omdat brigade-generaal Zoutenbier tevoren geweigerd had om te praten over speciale maatregelen tegen de kou. Daarbij speelde een rol dat diezelfde generaal kort tevoren tijdens een oefening relbestrijding bij strenge vorst de opdracht had gegeven te gooien met plastic zakken water. Iedereen had rondgelopen met bevroren kleren, en een aantal boordschutters was verkleumd uit hun voertuigen gehaald.
Een extra reden voor de ontevredenheid van de soldaten was het grote aantal straffen op de compagnie, en het feit dat het onderdeel tijdens de treinkaping in Wijster door Molukse jongeren veel wachtdienst had gelopen voor weinig compensatie.
Aan de actie ging een rumoerige vergadering van de VVDM vooraf. Het afdelingsbestuur had voorgesteld om een handtekeningenactie te houden voor betere voorzieningen tijdens de oefening, maar dat ging de aanwezige soldaten niet ver genoeg. Zij besloten om te weigeren op appèl te verschijnen.
De volgende ochtend begaven tachtig tot honderd soldaten zich naar de appèlplaats onder het roepen van de leuzen "Koude voeten!" en "Compensatie!". De actievoerders kregen het bevel om zich te verwijderen en ongeveer de helft gaf daaraan na enige tijd gehoor. Van de overgeblevenen werden er vier opgepakt, en de overigen begaven zich naar een legeringskamer waar zij zich tot tien uur opsloten.
In mei kwam de zaak voor de krijgsraad en de BVD en het Handen-af-comité wilden op 31 mei 's avonds in Arnhem een demonstratie/manifestatie te houden. De soldaten van Zuidlaren voelden daar niet voor en verwachtten hooguit een negatief effect. Toen de eisen bekend werden (eenmaal 8 weken, driemaal 6 weken en de rest 4 weken) besloot men toch iets te doen. Op de dag van de uitspraak waren in Arnhem 100 mensen (en vooral veel BVD-ers) aanwezig op een protestbijeenkomst.

De volgende dag was in Zuidlaren nog een protestdemonstratie, die werd voorbereid in Groningen, met het gebruikelijke gedoe tussen BVD en ANJV.

Terwijl er voorzichtig overlegd werd met het ANJV over het gezamenlijk organiseren van een demonstratie, stonden wij met onze pamfletten aan de poort. Het ANJV, ook niet van gisteren, echter ook. Maar wij hadden niet alleen pamfletten, maar ook een vlag met vuist. Dat zagen de ANJV-boys niet zitten, zodat we na enig geharrewar de vlag hebben opgeborgen, om hem echter op de demonstratie en op het Volkscongres etc. etc. weer vrolijk voor de dag te halen, zodat er in ANJV-hoofden sindsdien een rood spook rondwaart.

Er kwam toch een samenwerking tot stand en de demonstratie 's avonds in het dorp Zuid-Laren was redelijk succesvol. Er reden bussen van de kazernes in Assen, Havelte, 't Harde en Wezep.

Op de demonstratie werden pamfletten van de VVDM verspreid aan de lichtelijk verbaasde Zuidlarense bevolking. Leuzen die het goed deden: "Krijgstucht ontucht", "Zoutenbier hondelul" en "Zoutenbier naar Nieuwersluis". Er liepen circa 250 man, waarvan de helft ongeveer uit Groningen. 29

De solidariteitsacties konden niet voorkomen dat 42 van de 46 soldaten twee weken onvoorwaardelijk gevangenisstraf kregen plus een week extra voorwaardelijk.
De gestraften waren niet ontevreden en besloten niet in hoger beroep te gaan. En daarmee kwam een einde aan de activiteiten van "Handen af van de VVDM" deel twee. De bestraffing van de 46 onderstreepte nogmaals dat van stakingsrecht voor dienstplichtigen geen sprake kon zijn.

Het proces van normalisering van de verhoudingen in het leger was daarmee praktisch voltooid. Het werk van de VVDM werd steeds meer routine, en de legerleiding begon zich weer zekerder op te stellen. Dat laatste was óók een deel van de normalisering, en een brief die de Commandant van het eerste Legerkorps, generaal Gitz in januari '77 schreef aan alle commandanten in de landmacht, is een voorbeeld van die grotere zelfverzekerdheid.
Generaal Gitz vond dat de discipline in het leger, en daarmede de geloofwaardigheid van het leger, te wensen overliet. Dat was te wijten aan externe factoren die hij voorlopig als gegeven wilde aanvaarden ("vermaatschappelijking, afschaffing groetplicht, vrije haardracht, vermindering sanctiepakket, enz."), maar ook aan interne factoren: Generaal Gitz wilde dat commandanten met meer kracht handhaving van de (nieuwe) regels zouden afdwingen.

Ik heb besloten de discipline binnen het eerste legerkorps door een gezamenlijke inspanning te verbeteren door intern in het eerste legerkorps een aantal maatregelen met kracht ter hand te nemen, voornamelijk gericht op strikte toepassing van de bestaande regels en het voorkomen van verschillen tussen eenheden. (..) Geconstateerd is dat een deel van het beroepskader, wellicht onzeker of moedeloos als gevolg van de in de aanbiedingsbrief bedoelde externe factoren, niet meer de strikte toepassing afdwingt van de bestaande regels, dan wel een eigen interpretatie aan de uitvoering hiervan geeft. 30

In de brief kregen alle kaderleden de opdracht te zorgen voor een onberispelijk uiterlijk en sprak Gitz bijvoorbeeld zijn afkeuring uit over de burgerkleding die door jongere officieren gedragen werd in de officiersmesses. Gitz vond ook dat kaderleden elkaar beter in de gaten moesten houden:

Wees niet "te lief" voor elkaar, en tolereer niet terwille van de goede verstandhoudingen zaken die in feite met een correctie, een waarschuwing of zelfs met een krijgstuchtelijke bestraffing of een minder goede beoordeling hadden moeten worden afgedaan.

De bedoeling was dat de veranderde houding van het kader ook naar beneden toe zou doorwerken.

Corrigeer de kaderleden die fouten van hun minderen niet (willen) zien. Ondanks het feit dat lange haren mogen, zijn gepoetste schoenen, een vouw in de broek, jassen dicht, hoofddeksel correct gedragen, kleding schoon, goed geschoren, geen handen in de zak, slechts enkele van de vele punten die niet alleen mogen, maar zelfs moeten worden afgedwongen.

BVD en VVDM waren het natuurlijk niet met de brief van generaal Gitz eens, maar konden er niet veel aan doen. Want het was in de eerste plaats een aansporing aan het kader om de regels strikter toe te passen. Na verloop van tijd bleek dat er van een aanwijsbare verstrakking van de discipline in het leger niet veel te merken was. Dat had misschien ook te maken met het feit dat sommige adviezen in de brief ook voor kaderleden nogal onaangenaam waren.


De Inhouding voor Huisvesting en Voeding

Na acht mei '74 verkeerde de VVDM lange tijd in verwarring. Er was een eind gekomen aan de spectaculaire ontwikkelingen van de voorafgaande jaren en de VVDM moest op zoek naar mogelijke "actiepunten".
Op 1 april 1975 bleek de wedde niet mee te stijgen met de gebruikelijke stijging van het jeugdloon, terwijl wedde en jeugdloon op 1 januari juist op gelijk niveau waren gekomen. De wedde was in anderhalf jaar gestegen van 338 gulden naar 523 gulden netto en het Ministerie vond dat waarschijnlijk wel genoeg. De VVDM wilde de koppeling handhaven, en eiste dat ook de wedde 15 gulden omhoog zou gaan. Het was een reden om landelijk actie te voeren. Dus organiseerde de VVDM in juni in vijf steden districtsacties onder drie eisen, "Wedde koppelen aan het jeugdloon", "Compensatie", en "Weg met de IHV".
Het soort demonstratie dat op 5 juni werd gehouden in Venlo, Den Bosch, Zwolle, Arnhem en Amersfoort, had een ander karakter dan de VVDM-acties tot dan toe. De actieweek in september '73 en de demonstratie in Utrecht op 14 februari '74 waren onderdeel van een verder reikende strategie. De VVDM wilde nu laten zien hoeveel steun zij nog had aan de basis, maar had geen verdere plannen, en wist eigenlijk dat verdere acties onmogelijk waren.
De acties werden toch een redelijk succes. In totaal demonstreerden bijna vierduizend dienstplichtigen, in Venlo 200, in Den Bosch 1000, in Arnhem 800, in Amersfoort 700 en in Zwolle 1000.

Nadat de uitstekend gekozen route gelopen was, verzamelde de stoet zich op de Jansplaats. Het werd meteen een sit-down manifestatie; dat is makkelijker dan een uurtje staan. De pers was goed vertegenwoordigd en ook waren NOS en AVRO met filmploegen gekomen om het geheel vast te leggen. De toespraken van de VVDM, KWJ, BVD en CPN werden afgewisseld door een uitstekend optreden van de Minimumband die de stemming wist op te voeren tot carnavaleske hoogte. Vooral het lied "De beuk erin, de beuk erin, Vredeling lult alleen voor eigen kring" sloeg erg in bij de maten. Het tweede-kamerlid voor de PPR, Leo Jansen beloofde met zijn fractie de actiepunten van de VVDM aan te zwengelen. Kees de Boer sprak namens het soldatencomité over de repressie in het leger. De meegevoerde pop die de figuur van Vredeling voorstelde met op zijn nek het bordje met de tekst "Vredeling naait O.Q." vatte vlam, en een luid gejoel steeg op uit de verzamelde soldaten. 31

Bij deze aktie maakte het district Arnhem nog wel een kritische kanttekening:

Over de actie zelf was men zeer tevreden, de komst met de Minimumband uit Amsterdam heeft daar in belangrijke mate toe bijgedragen. Daardoor bleef men luisteren tot het eind, wat nooit gebeurd zou zijn zonder die muziek, temeer daar we een groot aantal sprekers en solidariteitsverklaringen hadden te verwerken. 32

In Amersfoort waren ook veel demonstranten, maar er waren wat problemen.

De op het laatste ogenblik met de politie overeengekomen route werd niet best gevonden. De meeting op de Beestenmarkt (die de politie als verzamelplaats had gegeven in plaats van de met marktkraampjes vol gepote Hof), werd om verschillende redenen als een anticlimax ervaren. Het was een ontzettend verlaten plek, de geluidsinstallatie deed het niet en de sprekers werden in het algemeen niet best gevonden. De demonstratie eindigde in grote onduidelijkheid en werd niet goed ontbonden. 33

Over de actie in Den Bosch waren de meesten tevreden, maar niet iedereen:

Chassé: normaal op donderdag tot 19.00 uur corvee. Nu kon iedereen op verzoek eerder weg (medewerking!). Reactie: vreemd en ruw taalgebruik, geforceerd optreden (manipulatie van de deelnemers), iets te extreem ("Nederland uit de NAVO"), koren op de molen van de tegenstanders. (Vooral de mening van de kaderschool). 34

De acties kregen nauwelijks een vervolg.

De demonstratie op zich was een enorm succes. Na een jaar bijna windstilte weer zoveel maten op de been, is een denderend resultaat. Het grote punt is nu, hoe breng je dit over op je kazerne-organisatie? Daar is geen antwoord op gegeven. De bedoeling was om dit terug te spelen naar de KMV's en de resultaten te bespreken op 9 juli. Op de verschillende districtsvergaderingen is op deze vergadering gewezen. In de afdelingspost van 4 juli stond een oproep. Ondanks al deze aandacht was de opkomst zeer slecht. Willen we het succes van de actie vasthouden, kom dan naar dergelijke vergaderingen en laat het niet afweten. 35

De minister besloot in juli de wedde toch te koppelen aan het minimumjeugdloon. Dat was weer een reden minder om actie te voeren.

De VVDM richtte de aandacht in het najaar van '75 vooral op de tegenwerking bij het ledenwerven, en de BVD op het vrijwilligersleger en de gebeurtenissen in Spanje en Portugal. De afdelingen gingen hun eigen gang en kwamen daarbij niet tot schokkende initiatieven zoals blijkt uit het verslag van een vergadering van districtscoördinatoren in november '75.

De coördinator van district IV zegt dat de kazernes in zijn district veel specifiek eigen problemen hebben. Havelte is druk bezig met het vrijwilligersleger; daarnaast zijn ze met een chauffeursactie bezig voor het voorjaar. Zuidlaren zit met de VN-problematiek, terwijl Assen in opbouw is en eerst de kazerne-organisatie weer van de grond moet krijgen. Steenwijk zou over mogelijke acties bezig zijn. (..) Ook in district VII ligt het niet gemakkelijk. Huisvesting en voeding zijn in Schalkhaar erg goed. Deventer is een kantoorkazerne, en Apeldoorn heeft alleen maar marechaussees. Twente is gematste hap, en de afluistertoestand in Eibergen biedt ook al weinig perspectief. 36

Hier en daar pakte de VVDM huisvesting of de kwaliteit van het eten aan, maar een landelijke lijn zat er niet in. Het voorjaar van 1976 stond in het teken van het uittreden uit het G.O., van de ledenwerving en het ultimatum van Vredeling. In september 1976 waren de moeilijkheden uit de weg geruimd, en toen kwam de strategie van de VVDM weer ter sprake.
Dit maal besloot de VVDM om de inhouding voor huisvesting en voeding (IHV) als landelijk aktiepunt te kiezen. Dat was het bedrag van ongeveer 150 gulden dat maandelijks op de wedde werd ingehouden als een vergoeding voor de huisvesting en voeding (het vroegere kledinggeld), vijftig gulden voor de huisvesting en honderd gulden voor de voeding. De VVDM wilde de huisvesting gratis en wilde voor voeding alleen laten betalen als iemand die voeding ook werkelijk gebruikte. Dat zou mogelijk worden door invoering van etensbonnen.
De BVD had zich lange tijd verzet tegen het centraal stellen van de IHV omdat daarmee de nadruk teveel lag op financiën en op onderhandelingen op het ministerie. De BVD hoopte onderwerpen te vinden die gemakkelijker op kazerneniveau konden worden uitgevochten. Die punten lagen niet meer voor het oprapen en de IHV werd de centrale leuze.

De IHV is als landelijk actiepunt nooit zo goed uit de verf gekomen. Waar zelfstandig op dit punt is actiegevoerd, gebeurde dit in hoofdzaak op kazernes waar speciale misstanden heersten (slecht vreten, onverklaarbaar bewoonde kamers). Deze misstanden werden dan gekoppeld aan de landelijke IHV-eis ("en daar betalen we dan zoveel geld voor ..."). (..) De VVDM heeft de IHV-problematiek terecht altijd in een breder kader geplaatst en wel in het kader van de vrijheidssfeer van de soldaat (vrijheid van kamerinrichting, privacy, mogen slapen buiten de kazerne, plaatsingsbeleid). De zaak leeft zeker wel bij de maten en er liggen in principe voldoende aanknopingspunten, zowel voor landelijke als voor kazerneacties. Het probleem is: hoe zwengelen we de kwestie aan? 37


Zo werd de IHV het centrale aktiethema voor de VVDM en het was aan de Landelijke Strategiecommissie (LSK) om die op kazernes inhoud te geven. De LSK was de opvolger van de LKK en van de hearing die aan de LKK vooraf ging. De LSK ging met frisse moed aan de slag.

Op een verrassend goed bezochte Landelijke Strategie Kommissie (LSK), waar vijftien kazernes aanwezig waren (sinds tijden niet meer gebeurd), bleek dat de meeste afdelingers dachten dat de IHV het meest leefde bij de maten. Hiertegen is vooral door het ANJV oppositie gevoerd met de eis "Voor volledige prijscompensatie, honderd gulden nu". Het ANJV zette zijn argumenten kracht bij door op de Kromhout in Utrecht en op de Oranje-Nassaukazerne in Amsterdam handtekeningenacties voor deze eis te organiseren. Op de ALV van 6 oktober '76 valt de beslissing echter uit ten gunste van een gezamenlijke actie rond IHV en wedde. Het laatste punt zal steeds meer op de achtergrond raken. Evenmin is het ANJV in staat, zijn actieperspectief -een landelijke weddedemonstratie begin november in Utrecht!- door te zetten. 38

De weddeacties kregen geen prioriteit omdat financiële zaken voor het kazernewerk niet veel perspectief boden. Actie voor afschaffing van de IHV zouden toch al een sterk financieel accent hebben; afschaffing van de inmiddels zestig gulden kamerhuur zou weinig anders zijn dan een weddeverhoging en invoering van een bonnensysteem had ook vooral financiële gevolgen.

In de zomer was in Ermelo in een enquête geteld hoevaak dienstplichtigen niet op de kazerne aten terwijl ze daarvoor wel de IHV betaalden. In navolging daarvan besloot de LSK een landelijke telactie te organiseren in de week van 8 tot 12 november '76. In die week werden tellingen en enquêtes gehouden op 32 kazernes, en 23.000 dienstplichtigen, de helft van het totaal, vulden de enquêtevragen in. Er bleek dat gemiddeld 69% van de invullers geen ontbijt nam, 31,2% geen lunch, en 43,2% geen warme maaltijd 's avonds.
Van de IHV ging op dat moment 115 gulden naar de voeding, en op grond daarvan werden de prijzen van de maaltijden geschat, rekening houdend met het feit dat een maand gemiddeld 22 dienstdagen had. De prijs van een ontbijt werd geschat op f0,89, van een lunch op f1,61, en van een warme maaltijd op f2,74. Zo kwam men op de schatting dat iedere dienstplichtige gemiddeld iets minder dan de helft, ongeveer 50 gulden per maand, teveel betaalde aan IHV. Met andere woorden, er werd door dienstplichtigen 27 miljoen gulden teveel IHV betaald. De VVDM eiste daarom een bonnensysteem: "Betalen wat we halen".
De redenering hierachter was eigenlijk twijfelachtig. Als de prijs op het berekende niveau zou blijven, dan zouden diegenen die regelmatig op de kazerne aten, geen voordeel hebben van een bonnensysteem. Van Lent had echter aangekondigd dat een bonnensysteem niet duurder mocht zijn en we mogen aannemen dat de prijzen van de maattijden bij een bonnensysteem omhoog zouden gaan. Degenen die de pech hadden ver van huis te zijn geplaatst en dus vaker op de kazerne aten, zouden dan duurder uitkomen met een bonnensysteem. Slechts een deel van de dienstplichtigen zou baat hebben bij een bonnensysteem en het was in ieder geval omslachtiger dan het bestaande systeem. Het is niet ondenkbaar dat de VVDM "gratis" maaltijden op de kazerne had geëist, indien een bonnensysteem voor 1966 gebruikelijk was.

Niemand, ook de BVD niet, trok het nut van een bonnensysteem in twijfel. Over het algemeen was men veel te blij dat de VVDM weer iets landelijk kon ondernemen. Het betekende dat de IHV-strijd, voor wat het bonnensysteem betrof, een beetje een ritueel werd, een aanleiding om in VVDM-verband bezig te zijn.
De IHV-acties hadden overigens wel iets meer om het lijf en zouden zich concentreren op vier hoofdpunten: een bonnensysteem, gratis huisvesting, vrije kamerinrichting en afschaffing van de nachtpermissie. De BVD zag vooral in de laatste twee punten nog mogelijkheden maar verwachtte daarbij geen revolutionaire wonderen meer.