Een samenvatting van het historische werk van Immanuel Velikovsky
Hoofdstuk II. Eeuwen in chaos
Zoals gezegd begon Velikovsky met het uitgangspunt dat de Joodse Exodus uit Egypte plaatsvond ten tijde van het ineenstorten van het Middenrijk als gevolg van ernstige natuurrampen, duisternis, droogte en vloedgolven. De Joden kregen de kans het land te ontvluchten terwijl direct daarna het land werd binnengevallen door wat de Egyptenaren soms de Amoe noemden en soms de Hyksos (vreemde heersers). Daarmee verschoof hij een aantal gebeurtenissen met honderden jaren want de ineenstorting van het Middenrijk wordt doorgaans geplaatst rond 1800 v.C. en de exodus rond 1200 v.C.. Zoiets is alleen verantwoord als alle erop volgende gebeurtenissen ook in elkaar gepast kunnen worden op een overtuigende manier.
Om maar even een grote stap te maken: overzichten van de Egyptische geschiedenis hebben bijna allemaal een gat voor de periode van pakweg 1150 tot 650 voor Christus. Men spreekt erover als een "periode van verval" of over "betwistbare data". En uit de tijd dat overal elders het schrift tot ontwikkeling kwam en er dus steeds meer controleerbare historische gegevens beschikbaar kwamen, zijn de chronologische overzichten meestal met een paar bladzijden klaar, terwijl over de achttiende en de negentiende dynastie hele bibliotheken zijn volgeschreven. Dit 'gat in de geschiedenis' is de ruimte die Velikovsky nodig heeft om zijn theorie aannemelijk te maken. Maar laten we de gebeurtenissen geduldig volgen.
De ineenstorting van het Middenrijk werd gevolgd door het binnenvallen van de Hyksos die gedurende enkele honderden jaren de macht kregen in Egypte. De 13e tot de 17e dynastie waren dynastieën van Hyksos vorsten. Zij waren afkomstig uit het oosten, vermoedelijk van het Arabisch schiereiland en vestigden hun hoofdstad Auaris aan de noordoostgrens van Egypte. Van daar uit beheersten de Hyksos Egypte en een flink deel van Palestina en Syrië. In diezelfde periode, de tijd die in bijbelboek Richteren beschreven is, lijdt het Joodse volk onder de overheersing van de Amalekieten die uiteindelijk na enkele honderden jaren verslagen worden door de eerste koning van Israël, Saul. Velikovsky stelt dat de Hyksos en de Amalekieten dezelfden zijn en dat hun heerschappij ongeveer 400 jaar duurt.
De koningin van Sheba
Na de periode van de Hyksos / Amalekieten breekt zowel voor Israël als voor Egypte een bloeiperiode aan, in Israël onder koningen Saul, David en Salomo en in Egypte onder de farao's van de achttiende dynastie. Een sterke aanwijzing dat deze geschiedenissen parallel lopen (en niet gescheiden worden door een periode van 600 jaar) is het bijbelse verhaal van het bezoek aan Salomo door de koningin van Sheba. Deze koningin wordt beschreven als een rijk en machtig heerseres, maar velen hebben zich het hoofd gebroken over de vraag waarvandaan zij kon komen. Zij zou kunnen komen uit de zuidwestelijke punt van het Arabisch schiereiland (bij Jemen) of uit Abessinië bij Ethiopië. Zij werd niet gezocht in Egypte omdat in Egypte geen koningin geheerst heeft in de periode dat Salomo koning was (rond 950 v.C.). Een verschuiving van de Egyptische geschiedenis levert echter wel een geschikte kandidaat op: Farao Hatsjepsoet, de vijfde farao van de achttiende dynastie en de enige vrouwelijke farao. Zij liet in Thebe een grote tempel bouwen en op de muren daarvan gegraveerd vinden we onder andere een uitgebreid verslag van het bezoek van Hatsjepsoet aan het land Poent. Velikovsky geeft een grote hoeveelheid details waarin deze beschrijving overeenkomt met de beschrijving in de bijbel van het bezoek van de koningin van Sheba. Hij zegt dat in de naam Poent dezelfde stam zit als in de naam Phoenicië. Egyptologen hadden grote moeite te bedenken waar dat land Poent gelegen kon hebben. Ook zij gingen zoeken in het dichtstbijzijnde gebied waar weinig over bekend was en kwamen terecht bij Jemen of bij Abessinië of Soedan.
De ontmoeting tussen Salomo en Hatsjepsoet wordt geloofwaardiger als we kijken naar de gebeurtenissen die erop volgden. Hatsjepsoet werd in het land Poent hartelijk ontvangen, maar haar opvolger, Thoetmoses III begon na haar dood een militaire campagne tegen het land Kanaän waar volgens de heersende geschiedenis toen nog geen Israelieten woonden, maar Kanaänieten. Na grote veroveringen en nadat de hoofdstad Kades zich had overgegeven, keerde hij met rijke buit terug in Egypte.
Israël valt na de dood van Salomo in twee delen uiteen, het zuidelijke Juda rond Jeruzalem en het noordelijke Israël rond de stad Samaria. In het zuidelijke Juda wordt Rehabeam koning en in het vijfde jaar van zijn regering valt de Egyptische koning Sisak het land binnen, hij verovert een aantal steden en tenslotte besluit Rehabeam om zich over te geven. In de bijbel wordt vermeld dat Sisak als buit de volledige inhoud van de tempel van Salomo weg nam. Op de muur van de tempel in Thebe vinden we een gedetailleerde lijst met de oorlogsbuit waarmee Thoetmoses III terugkeerde en die lijst komt tot in details overeen met de beschrijving in de Bijbel van de inventaris van de tempel van Salomo. De gedachte dat Kades misschien Jeruzalem was, en dat Sisak misschien dezelfde was als Thoetmoses, ligt dan ook vrij sterk voor de hand. De historici trokken die conclusie echter niet en concludeerden alleen dat de bewoners van Kanaän kennelijk ook al een rijk en welvarend volk waren, lang voordat de Israelieten daar aankwamen. Vóór de ontcijfering van de Egyptische hiëroglyfenteksten ging men ervan uit dat Kanaän bewoond werd door tamelijk primitieve herderstammen.
Ras Shamra
In 1928 werden aan de Middellandse-Zeekust in het noordwesten van Syrië de resten gevonden van een oude stad met daarbij ook een bibliotheek van kleitabletten. Al gauw werden daarbij ook voorwerpen gevonden van Cypriotische en Myceense origine en voorwerpen uit Egypte ten tijde van de 18e dynastie. Daardoor kwam men tot de conclusie dat het ging om de stad Oegarit die men al kende uit de in Egypte gevonden El Amarna brieven (zie verderop). Oegarit was een Phoenicische stad die een bloeiperiode kende tussen 1500 en 1300 v.C. die kennelijk plotseling te gronde was gegaan.
De vondsten in de bibliotheek riepen echter vraagtekens op. Er was sprake van een koning Nikmed met een naam die sterk leek op de Ionische naam Nicomedes, die de Grieken kenden. Dat was echter niet mogelijk omdat de Ioniërs hun intrede in Griekenland pas honderden jaren later deden. De grootste ontdekking was echter dat een van de talen in de bibliotheek geschreven was in een kennelijk alfabetisch spijkerschrift met slechts dertig verschillende lettertekens, een schrift dat al snel verwant bleek te zijn aan het Hebreeuwse schrift dat voorzover toen bekend, 600 jaar jonger was. Dit gaf opschudding: een redelijk ver ontwikkeld schrift uit ongeveer 1400 v.C. van inwoners van Kanaän lang voordat de Israëlieten zich in Kanaän vestigden. De Kanaänieten hadden niet een primitieve cultuur, maar waren ver ontwikkeld met een cultuur die verwant was aan die van de Israëlieten. In de gevonden teksten waren op meerdere plaatsen overeenkomsten met teksten uit het oude testament. Velikovsky geeft een groot aantal overeenkomsten in woorden, gebruiken, sierraden, geneeswijzen, maten en gewichten.
In de bibliotheek van Ras Shamra werden teksten gevonden in het Soemerisch, het Akkadisch en het Kanaänitisch, maar ook in een vierde taal die Char wordt genoemd en die kennelijk de taal was van de plaatselijke bevolking (toelichtende opmerkingen waren meestal in deze taal). Die taal was eerder ook gevonden in de El Amarna brieven en men nam aan dat het de taal was van een volk dat men Hoerriërs ging noemen (niet Indo-Iraans, maar ook niet Semitisch). De Hoerriërs hadden een ontwikkelde cultuur en bestudeerden uitgebreid talen en schrift van omringende volkeren.
Als de Hoerriërs geplaatst moeten worden rond 1400 v.C., dan is het een probleem wie dat geweest kunnen zijn, maar een verschuiving van de geschiedenis met 600 jaar maakt het raadsel oplosbaar. Want dan gaat het kennelijk om de Cariërs een volk dat al bij historici uit de oudheid bekend was. Zij bewoonden de eilanden en de kusten in het oostelijk Middellandse-Zeegebied. Zij waren samen met de Phoeniciërs de eersten die een vloot opbouwden en een zeemacht en een belangrijke handelsmogendheid werden. Toen zij van de oostelijke Middellandse-Zeekust verdreven werden (door de Assyriërs), vertrokken zij naar het westen en stichtten onder andere de stad Carthago.
Amenhotep II
De opvolger van Thoetmoses III was Amenhotep II. De dood van Thoetmoses III was in Palestina het sein om zich tegen de Egyptische overheersing te verzetten. Amenhotep II probeerde de Egyptische macht weer te herstellen. Volgens de gedenktekens die hij maakte, ondernam hij driemaal een expeditie naar het gebied van Palestina en Syrië. De eerste expeditie ging tot aan de stad Oegarit; met de tweede expeditie veroverde hij een paar minder belangrijke steden en maakt hij minder buit dan met de eerste. De derde veldtocht leidde na één dag vanaf de Egyptische grens al tot een veldslag bij y-r-s-t, waarna Amenhotep volgens het eigen verslag als overwinnaar terugkeerde met een buit van wat pijl-en-bogen, een paard en een wagen. In de rest van zijn bewind van enkele tientallen jaren keerde hij niet meer terug in Palestina. We mogen dus aannemen dat hij een flinke nederlaag leed.
Als de herziening van de geschiedenis klopt, moet in de tijd van Amenhotep II in Juda Asa koning zijn geweest. En over hem lezen we in de bijbel dat het land eerst tien jaar rust had. En toen trok de Kushiet Zera tegen hem ten strijde. Asa trok hem tegemoet bij Maresa in het dal Zefatha en versloeg de invaller. Velikovsky spreekt het vermoeden uit dat Zera de Koeshiet, ofwel Zera de Ethiopiër (in de Nederlandse bijbel staat Zera de moor), een Egyptische farao geweest moet zijn en dat y-r-s-t hetzelfde geweest moet zijn als Maresa uit de bijbel. Het was een grote en belangrijke overwinning, waardoor heel Palestina en het gebied ten noorden ervan voor langere tijd bevrijd werd.
In de bibliotheek van Ras Shamra werd een verhaal gevonden, dat een verslag kan zijn van deze zelfde oorlog. In het "Lied van Keret" wordt Keret, koning van Sidon (in het huidige Libanon), bedreigd door een inval van het leger van Terah in de Negev. Keret besluit het gevaar tegemoet te gaan en trekt de verdedigers van het zuiden te hulp. In het lied is ook sprake van een Aser en een Zebulon, twee noordelijke stammen van Israël, "die samen optrekt", al is het niet ondubbelzinnig duidelijk wie met wie optrekt. Terah wordt verslagen en op de vlucht gedreven. Er zijn weer een aantal details, die gelijkstelling van Terah met Amenhotep kunnen bevestigen. In het Lied van Keret is het leger van Terah bewapend met kromme zwaarden (hepes) en dolken. Op een graftombe in Egypte staat Amenhotep II afgebeeld met soldaten die bronzen "hepes" dragen en dolken; het Lied van Keret spreekt over de stad Edom Serirot, waar hij Sapasieten ontmoet, terwijl Amenhoteps verslag spreekt over de plaats Sjamasj Edom. Velikovsky zegt dan dat Sjamasj en Sapas vaker verwisseld worden. Dergelijke voorbeelden zijn geen bewijs voor gelijkstelling van Amenhotep met Zera uit de bijbel of met Terah uit het Lied van Keret, maar bijzonder onwaarschijnlijk is het niet, en in ieder geval zijn er geen bewijzen dat de gelijkstelling niet kan kloppen en dat mag ook al opmerkelijk genoemd worden.
De El-Amarna brieven
In 1887 werd in Egypte blootgelegd wat eens de door Amenhotep IV, oftewel Echnaton, nieuw gestichte hoofdstad Achet Aton was. Die stad werd weer verlaten na de dood van Echnaton, maar bij de opgravingen kwam toch een uitgebreide correspondentie te voorschijn van Echnaton en zijn voorganger Amenhotep III met vorsten in Palestina, Syrië en Cyprus. Het waren 360 brieven die bekend zijn geworden als de El-Amarna brieven. Als de brieven komen uit 1350 v.C., dan geeft dat veel moeilijkheden en vraagtekens. Maar als ze komen uit 870 v.C. zijn een aantal zaken makkelijker te verklaren.
Laten we eerst de gebeurtenissen in de bijbel bekijken. Na de dood van Salomo viel zijn koninkrijk in twee stukken uiteen, het noordelijke Israël en in het zuiden Juda. Koning Asa en Baesa "voerden oorlog in al hunne dagen". Toen Josafat koning was van Juda en Achab van Israël, belegerde Ben Hadad, de koning van Syrië, de Israëlische hoofdstad Samaria. Door de hulp van de "jongens van de oversten van de landschappen" werd het beleg afgeslagen. Een jaar later valt Ben Hadad opnieuw aan. Achab slaat de aanval af en neemt Ben Hadad gevangen maar laat hem weer gaan in de hoop op een overeenkomst. Er was daarna drie jaar vrede maar ook hongersnood en Achab stelt aan Josafat voor om samen op te trekken naar Ramoth in Gilead. Er volgt een veldslag met de Syrische koning die eindigt in een nederlaag waarbij Achab gedood wordt of gewond raakt. Na de nederlaag komt Mesa, de koning van Moab ( niet ver van Juda, aan de andere kant van de Dode Zee) samen met Ammonieten in opstand tegen de koning van Juda. Ze wilden Jeruzalem aanvallen, maar raakten onderling slaags en trokken zich terug. Vervolgens belegerde Ben Hadad opnieuw Samaria maar toen hij meende het geluid van wagens en paarden te horen dacht hij dat het de koning van de Hethieten of van de Egyptenaren in aantocht was en vluchtte. Ben Hadad wordt hierna ziek, Hazaël vermoordt hem en wordt zijn opvolger. Hazaël slaagt er later in een groot deel van Israël te veroveren. Dit alles gebeurde in een langdurige periode van droogte en van hongersnood.
Soemoer en Samaria
De El Amarna brieven zouden een beschrijving kunnen geven van de situatie die hierboven geschetst is. Om te beginnen zijn er een aantal namen van steden en personen die te vergelijken zijn. Van Oeroesalim mogen we aannemen dat dat Jeruzalem was (dat heette overigens volgens de bijbel anders voor de komst van de Israëlieten). Van Soemoer wilde men niet aannemen dat het Samaria was, want die stad werd gesticht door de vader van koning Achab, koning Omri. Velikovsky zegt dat het wel degelijk Samaria was en dat Goebla, de stad die na Soemoer in de brieven het meest genoemd werd, de tweede stad van Israël namelijk Jizreël was. Abdi Asjirta was de koning van Doemaska en moet dan Ben Hadad geweest zijn terwijl zijn zoon Azaroe dan Hazaël was. Niet alle namen komen overeen. Abdi Hiba was Josafat, Rib Addi was Achab. Maar Josafat had een vijftal oversten, waarvan we er een aantal kunnen herkennen: Adna uit de bijbel zien we terug als Addoedani, Jozabad als Iazhibada en de zoon van Zichri (Amasia) vinden we terug als de zoon van Zoechroe.
Ook de militaire situatie is vergelijkbaar. De opvolger van Amenhotep II was Thoetmoses IV die de Egyptische hegemonie in Palestina en Syrië herstelde. Na hem kwam Amenhotep III die koning was ten tijde van de El-Amarnabrieven. Rib Addi klaagt bij de farao over herhaaldelijke belegeringen door de koning van Syrië. Eenmaal werd een belegering beëindigd door de komst van Egyptische boogschutters, wat heel goed "de jongens van de oversten van de landschappen" geweest kunnen zijn. Een andere belegering werd afgeslagen, waarbij de koning van Syrië gevangen genomen en vrijgelaten werd. De brieven getuigen van een geweldige hongersnood en de koning van Soemoer vraagt de farao toestemming om graan te halen in Iarimoeta, misschien hetzelfde als Ramoth in Gilead.
In de brieven klaagt de koning van Soemoer ook voortdurend over "Sagasj Mesj" hetgeen doorgaans vertaald wordt als bandieten, waarbij mesj als een soort meervoudsvorm wordt uitgelegd. Velikovsky leest hier echter de naam Mesja en vertaalt de term als de bandiet Mesja, ofwel de koning van Moab, Mesa.
Vervolgens lezen we dat ook Jeruzalem wordt bedreigd. Zowel in de bijbel als in de brieven probeert de koning van Syrië een aanslag te plegen op de koning van Soemoer / Samaria en als tenslotte de koning van Syrië ernstig ziek wordt, wordt hij toch nog vermoord en opgevolgd door Azaroe. Azaroe blijkt nog erger dan Abdi Asjirta en verovert vrijwel heel het land van Soemoer zoals Hazaël volgens de bijbel bijna heel Israël verovert.
De verwoesting van Oegarit
In 858 v.C. werd Salmanassar III koning van Assyrië. Hij deed een aantal invallen op de Phoenicische kust en in Noord Syrië. Als de verschuiving klopt dan moeten ook de verslagen van Salmanassar III overeenstemmen met de bijbel en met de El Amarna brieven. In de brieven vinden we een uitspraak dat Oegarit grotendeels verwoest was en verlaten, terwijl we in het archief van Oegarit (Ras Shamra) al aanwijzingen gevonden hebben dat de stad tijdens de laatste koning Nikmed verlaten was en dat een koning de opdracht gegeven had dat alle vreemdelingen, de Iaman (wat naar men aanneemt de Ioniërs zijn), de Char en de Cyprioten, samen met koning Nikmed de stad moesten verlaten. In de annalen van Salmanassar III die officieel zeshonderd jaar later leefde, vinden we een fragment met de verklaring dat hij in jaar vier de steden van Nikdime en Nikdiera veroverde en de inwoners de zee op joeg. Dat Nikmed en Nikdime dezelfde zijn is niet onmogelijk. Vervolgens ondernam Salmanassar bijna jaarlijks veldtochten naar Noord Syrië, waarbij hij enkele malen stuitte op verzet onder leiding van "Biridri". En in de brieven lezen we dat Biridia, de bevelhebber van Makida (Megiddo?) verzet organiseerde tegen invallen van de koning van Hatti. Hatti beschouwt men over het algemeen als het land in het noorden en oosten van Syrië, waar op een gegeven moment de Assyriërs de macht in handen kregen. De brieven vermelden dat de koning van Hatti tenslotte een groot deel van Noord Syrië en van de Middellandse-Zeekust verovert en verplicht tot het betalen van een schatting. Salmanassar zegt in zijn annalen ook dat het het land Hatti tot aan zijn verste grenzen onder zijn heerschappij bracht en hij noemt daarbij Syrië met de naam die ook in de brieven gebruikt wordt, Amoeroe (de bijbel spreekt over Aram).
De koning van Egypte Echnaton voerde nooit direct oorlog met de koning van Hatti, maar verloor geleidelijk invloed en de rijke geschenken die hij stuurde naar de koning van Hatti, leken meer een soort schatting te zijn dan een bewijs van vriendschap. Dat blijkt ook uit de manier waarop de koning van Hatti deze geschenken in ontvangst nam via een brief die vermoedelijk van hem is in de El Amarna brieven.
Al met al geeft Velikovsky vrij veel aanwijzingen dat de El Amarna brieven geschreven werden niet tussen 1410 en 1370, maar tussen 870 en 840 voor Christus.