Foto henk spaan

Oost-Europa en de vredesbeweging

door Henk Spaan






De ondergang van gecollectiviseerde landbouw in Tsjechie (october 1993)


De plotselinge val van het communisme in Tsjechoslowakije in 1989 leidde tot ineenstorting van oude structuren. In de steden verliep dat proces snel, maar op het platteland lagen de verhoudingen gecompliceerder. De positie van de communisten in de landbouw was vanaf de zestiger jaren sterk. De landbouw was relatief welvarend geworden en met name de leiding van bedrijven had een comfortabele positie veroverd. Na 1989 was er dan ook weerstand tegen veranderingen. Men reageerde met ongeloof toen er voor het eerst sprake was van herstel van de eigendomsrechten die voor de collectivisering bestaan hadden. Ongedaanmaking van de collectivisering leek de managers een absurditeit, maar zij konden het maatschappelijk tij niet keren. De veranderingen lijken nog beperkt te zijn. Oude structuren bestaan nog en sommige veranderingen zijn niet meer dan een poging om zoveel mogelijk van het oude te behouden. Toch ontkomt geen enkel bedrijf aan de veranderingen en ondanks moeilijkheden neemt het aantal privéboeren gestaag toe.
Het onderstaande artikel is het resultaat van een bezoek aan het Tsjechische platteland eind 1993. Het doel ervan is de veranderingen op het Tsjechische platteland in kaart te brengen. Hoe functioneren de landbouw-collectieven en welke vormen neemt de privatisering aan? Het beperkt zich tot de landbouw in Tsjechië en is niet van toepassing voor Slowakije omdat de verhoudingen daar anders liggen. Met name de positie van de "conservatieven" of ex-cummunisten is er sterker dan in Tsjechië.
In de socialistische landbouw waren er coöperatieve bedrijven en staatsbedrijven. De meeste waren coöperaties, die formeel nog eigendom waren van de leden, van de vroegere boeren dus. De staatsbedrijven waren eigendom van de staat, waren meestal groter en vooral gelegen in de voormalige duitssprekende gebieden die direct na de oorlog ontruimd zijn. De staatsbedrijven functioneerden van oudsher slecht en konden nauwelijks rekenen op een verdediging door eigenaren of door het personeel. De hervorming van de staatsbedrijven is dan ook verder gevorderd dan die van de coöperaties.
In 1991 werd na veel getouwtrek in het Tsjechische (toen nog Tsjechoslowaakse) parlement een Landwet aangenomen die de rechten herstelde van allen die na 1948 eigendommen hadden overgedragen aan landbouwcoöperaties of staatsbedrijven. Sindsdien slagen steeds meer oude eigenaren erin hun eigendommen terug te krijgen. Er kwam een proces van ontbinding van de landbouwcollectieven op gang dat nog lang niet voltooid is. Volgens de wet krijgen vroegere eigenaren of hun erfgenamen hun grond terug plus een evenredig deel van machines, dieren en van de "nieuw gevormde waarde" van de landbouwcollectieven. Van die nieuw gevormde waarde krijgen de landeigenaren tezamen vijftig procent, de eigenaren van gebouwen en machines dertig procent en de mensen die gewerkt hebben samen twintig procent. Een daarvoor opgericht "Landfonds" heeft de taak de opheffing van het staatseigendom in de landbouw te organiseren. Het Landfonds moet de aanspraken van vroegere eigenaren beoordelen en is de beheerder van alle staatsgoederen en van de goederen die niet zijn opgeëist door de oude eigenaren.
De datum waarop men op vroegere eigendommen aanspraak kon maken is in augustus 1993 verstreken, maar men is er nog niet in geslaagd al deze aanspraken te beoordelen. Een enkele aanspraak was eenvoudig, maar in de meeste gevallen zaten er haken en ogen aan. Veel oude boerderijen zijn afgebroken en perceelsgrenzen zijn verdwenen. Een regeling is ook moeilijk als verschillende rechthebbenden niet met elkaar tot overeenstemming kunnen komen. Bovendien is de medewerking van lokale autoriteiten en bedrijfsleidingen niet altijd even groot. De Tsjechische regering is voorstander van privatisering en vindt dat het proces van privatisering te traag verloopt. Vorig jaar al dreigde de regering met boetes tegen leiders van coöperaties die de teruggave van eigendommmen vertraagden. Vertegenwoordigers van de coöperaties noemden dit intimidatie en beweerden dat de meeste leden van coöperaties de bedrijven bij elkaar willen houden.
Omdat de privatisering niet snel genoeg verliep en omdat nog niet duidelijk was hoe de niet opgeëiste eigendommen verdeeld zouden moeten worden, is in september 1993 een aanpassing van de Landwet van kracht geworden die de privatisering moet versnellen. Volgens deze nieuwe wet kan iedereen die nog eigendom tegoed heeft, een deel van de inventaris van een landbouwbedrijf aanwijzen en daarop een bod doen. Er komt dan een interne veiling, waarbij ook de coöperatie zelf kan meebieden. Deze nieuwe wet zorgde voor verhoogde activiteiten en veel onrust op het platteland. De hervormingen vinden plaats in ongunstige omstandigheden. Het gaat niet best met de Tsjechische landbouw. Door het ineenstorten van de economie in de Sovjet-Unie in 1990, viel een groot deel van de export weg. Er ontstonden overschotten waaraan men niet gewend was. De problemen werden versterkt doordat de consumentenprijzen stegen en de binnenlandse vraag derhalve terugliep. Landbouwbedrijven kwamen in moeilijkheden, het aantal koeien daalde tussen 1989 en 1993 bijvoorbeeld van 1,2 miljoen tot 800.000. Het aantal mensen werkzaam in de landbouw daalde in die periode van 600.000 tot 300.000 en er lijkt nog geen eind aan die daling te komen. Al drie jaar lang lijden de meeste landbouw bedrijven, naar schatting tachtig procent, verlies.

Staatsbedrijven.
Een bezoek aan enkele staatsbedrijven maakt duidelijk hoe de veranderingen verlopen. Veel mensen kregen hun eigendomsrechten terug, maar verhuren dit nu aan het collectief. Een kleiner deel van de mensen begon zelf een boerderij. De staatsboerderij Libcevec in Noord-Bohemen was vroeger ruim 3000 hectare groot, maar is inmiddels opgeheven. Er zijn aleen nog enkele mensen bezig met de afwikkeling van de zaken. In Libcevec waren vroeger veel grote boeren en veel daarvan hebben hun grond teruggevorderd. De grote koeienstal is toegewezen aan de grootste 'nieuwe boer' die nu 600 melkkoeien heeft plus 700 hectare grond. Hij heeft 160 hectare van zichzelf, huurt nog 200 hectare van anderen die grond terugkregen en bovendien huurt hij ruim 300 hectare plus bedrijfsgebouwen van het Landfonds. Er zijn nog verscheidene andere grote boeren voor zichzelf begonnen. Een van hen vertelt: "In 1991 kregen we het bedrijf terug, het huis, de stallen, het land. Verder kregen we tweehonderd koeien, 100 varkens, veevoer, zaad, vier tractoren, twee combines, een vrachtauto en een zaaimachine. Die tractoren en combines kregen we in de plaats van de twee tractoren, paarden en ossen die we vroeger hadden. Zelfs 130 bijenvolken hebben we teruggekregen".
De oude managers van het bedrijf hebben een besloten vennootschap opgericht en hebben nu duizend hectare. Hun voordeel was dat zij bij de opdeling de eerste keuze hadden en dat zij grond en omstandigheden het beste kennen. Hun nadeel is dat zij weinig eigen bezittingen hebben en alle grond, machines en dieren huren van het landfonds of van eigenaren die na 1989 eigenaar zijn geworden maar er niet zelf voor willen zorgen. De verdeling van het bedrijf is nog niet voltooid. Het kost tijd om alle aanspraken te beoordelen en regelingen te treffen. De belangrijkste zaken zijn geregeld maar veel kleinere restituties nog niet. Van het Landfonds staan nog 180 koeien in de stal. De melk en de kalveren zijn voor de boer, die de stal gekregen heeft, maar regelmatig worden er nog dieren opgehaald omdat zij zijn toegewezen aan bepaalde personen.
Staatsboerderij Veltrusy, even ten noorden van Praag, is inmiddels ook opgeheven. Zoals ook in andere gevallen werd het bedrijf eerst opgesplitst. Twee mensen richtten een BV op, 'Agrotech servis', die onder andere de kuikenmesterij met 75.000 mestkuikens ging beheren. Deze constructie is tijdelijk, omdat het landfonds de kuikenmesterij wil overdragen aan een groep van 19 mensen die hun oude eigendommen hebben teruggevraagd. Jiri Motycka, adviseur van Agrotech Servis en werkzaam op de landbouwuniversiteit in Praag, vertelt: "Die oude eigendommen zijn er niet meer en het landfonds biedt nu dit bedrijf aan. Er is al veel teruggegeven en nu zijn alleen nog de grotere onderdelen zoals de kuikenmesterij en de koeienstal over. Iemand die recht heeft op een waarde van een miljoen kronen, krijgt hier een aandeel voor een miljoen. De negentien nieuwe eigenaars zijn het helaas niet met elkaar eens. Een vergadering werd een chaos en leverde niets op. Sommigen willen geld, anderen willen zelf pluimvee houden en nog anderen willen het bedrijf houden als het is". Motycka kan niet voorspellen wat er gaat gebeuren. Het beste zou zijn als het bedrijf de aandelen koopt van diegenen die geld willen hebben. Maar dat zou flink deel van de winst opslokken die nu nog gemaakt wordt.
De privatisering van staatsboerderijen gaat overal anders. Het hangt af van wat de 'gerestitueerde' eigenaars met hun eigendom willen doen, van wat er gebeurt met de niet-opgeëiste eigendommen, en van de mogelijkheid om de bedrijven winstgevend te maken. Met name daar wringt vaak de schoen. Veel van de reorganiseringsplannen zijn door het ministerie afgewezen omdat zij weinig perspectief bieden op een rendabele bedrijfsvoering. Zo hebben vier managers van de staatsboerderij in Frantiskovy Lazne in het westen van Tsjechië, dit jaar een verlies geleden van drie miljoen kronen. Zij hadden een BV opgericht om het grootste deel van het oude bedrijf over te nemen. Een van de vier wil ermee stoppen en dat maakt het voor de overblijvers niet gemakkelijker. Verliezen waren in het verleden gebruikelijk en werden door de staat bijgepast. Maar in een geprivatiseerd bedrijf draait er iemand voor op. In de overgangsfase is de staat nog soepel, maar op den duur moeten de resultaten omhoog. Het grote probleem in Frantiskovy Lazne is de slechte werkmoraal van het personeel. Wat kan het personeel stimuleren om harder en vooral beter te werken?
Het probleem zit echter niet alleen in de mentaliteit van het personeel, maar ook in de hoofden van de directeuren die omhoog zijn gekomen in de communistische periode. Zij bedenken nu beloningssystemen om managers te stimuleren te zorgen voor goede produktieresultaten. De suggestie om zelf de controle ter hand te nemen op belangrijke zaken als melkgift, kalversterfte of ziekte van personeel, wijzen ze met verbazing van de hand: "Iedereen weet toch dat eigendom en management in een modern bedrijf gescheiden moeten zijn?". Het is moeilijk om de oude bedrijven winstgevend te maken, zeker als er steeds meer stukjes afgaan. Er blijft in Tsjechië dan ook heel wat grond braak liggen en de stallen worden niet helemaal benut. Motycka vertelt dat er overal in het land kuikenstallen leeg staan en de directeur in Frantiskovy Lazne verzucht: "Waarom zouden we meer koeien in de stal laten staan, als we er toch op verliezen?".

Coöperaties.
De hervorming op coöperaties verloopt anders. Coöperaties liggen in gebieden waar vroeger kleinere bedrijven waren. De privatisering verloopt er langzamer. De vroegere eigenaren hebben kleinere stukken grond, waarmee men moeilijker een nieuw bedrijf kan beginnen. Ook hier heeft in principe iedereen eigendomsrechten op grond en gebouwen, voorzover nog aanwezig, teruggekregen. Maar nog niet veel mensen zijn voor zichzelf begonnen. Een grove schatting is dat tien mensen per coöperatie voor zichzelf zijn begonnen, vaak in deeltijd. De anderen laten hun bezittingen nog bewerken door de coöperatie. De coöperatie Krasná Horá, zeventig kilometer ten zuiden van Praag, is een van de weinige coöperaties die in 1993 nog winst maakten. Deze winst is te danken aan een goede organisatie en aan de grote investeringen die kort voor de omwenteling zijn gedaan en die door de inflatie snel konden worden afbetaald. Zo beschikt het bedrijf over een gekoelde aardappelopslag en een moderne veevoermenginstallatie.
Directeur Jiri Zelenka: "Na de omwenteling veranderden wij als een van de eersten onze structuur. Op een vergadering van eigenaren stelden wij voor om alles bij elkaar te houden. De mensen waren daar blij mee. Want als je te klein bent om voor jezelf te beginnen, moet je samenwerken met anderen. Wij hebben nu met alle leden een schriftelijke overeenkomst over het gebruik van hun land, machines en vee. Die geldt voorlopig voor zeven jaar. Voor de helft van hun oorspronkelijke eigendom zijn de mensen aandeelhouder geworden, de andere helft is een lening waarvoor zij rente van 2,5 procent ontvangen. Ze hebben niet te klagen omdat we nog steeds winst maken".
In veel gevallen is nog geen regeling over de verdeling van eigendomsrechten omdat verschillende belanghebbenden niet met elkaar tot overeenstemming konden komen. De nieuwe wet van september 1993 dwingt de coöperaties echter vlotter eigendommen af te staan. Want als er eenmaal een veiling komt, worden de meest waardevolle delen verkocht óf moet de coöperatie een groot bedrag op tafel leggen. Niet veel bedrijven zullen dat overleven. Tot nu toe zijn er al twintig procent van de coöperaties opgesplitst, maar met de nieuwe wet worden er dat veel meer. Het is dan ook geen wonder dat binnen de coöperaties weerstand is tegen de nieuwe wet. Zelenka is bitter gestemd: "De opsplitsing drijft de kosten omhoog. Op een bedrijf met vijf hectare is een tractor minder rendabel dan in de coöperatie. De mensen die hier veertig jaar gewerkt hebben, houden weinig over aan de hervormingen. Maar niemand vraagt om onze mening. Er is immers een revolutie gaande. De regeringspartijen hebben het gemunt op de coöperaties, die ze beschouwen als bolwerk van het communisme dat zo snel mogelijk moet worden afgebroken".
De heer Linhart, oud-voorzitter van een coöperatie in Dublovice, niet ver van Krasna Hora, maakt zich grote zorgen. "Er blijft straks wat land over zonder machines of materiaal. Mensen die de landbouw verlaten hebben, eisen nu de afbraak van de landbouwbedrijven. Het is onrechtvaardig want iedereen kan meebieden ook al heeft hij maar één hectare". In Dublovice is de helft eigendom van mensen die er nog werken en de helft van mensen buiten het bedrijf. De managers stelden voor het bedrijf in twee delen te splitsen. Degenen die er nog werken moeten hun deel opeisen en lid worden van een nieuwe coöperatie met nieuwe statuten. Als ze opschieten, behouden ze een redelijk deel van het bedrijf. De rest blijft dan over met grond, gebouwen en een paar managers maar zonder personeel. Linhart was aanwezig op een vergadering over dit plan:
Iedereen was gekomen. "De mensen waren verrast. Men wilde liever één bedrijf blijven, maar de managers legden uit dat mensen uit de stad steeds weer stukken eigendom zouden opeisen. Er zijn heel veel van die kleine eigenaren en met de nieuwe wet moet de coöperatie hen tegemoet komen. Uiteindelijk hebben de mensen het begrepen. Al tijdens de vergadering meldden mensen zich als lid voor de nieuwe coöperatie, waarvoor we de statuten al klaar hadden. Er is nu een tijdschema gemaakt voor bijeenkomsten in verschillende dorpen om de situatie uit te leggen". Linhart legt uit dat de coöperaties in de verdediging zijn en dat de toekomst moeilijk wordt. Toch heeft de situatie ook voordelen. "Het is vervelend. Maar voor het eerst beseffen de mensen nu het belang van een coöperatie. Als ik nog denk aan hoe moeilijk het was, hoeveel vijanden we hadden! Nu wil iedereen tot het laatste lid de coöperatie beschermen!".
Het verschil met de staatsbedrijven is dat op coöperaties nog een vrij grote groep mensen de coöperatie willen verdedigen. Een overeenkomst is dat ook de coöperaties weinig winstgevend zijn en in moeilijkheden zullen komen als de werkmethoden niet verbeteren. Het dilemma is dat een drastische ingreep de steun van de leden kan doen afnemen. Veel personeel is al verdwenen. Het is de vraag of deze teruggang voldoende is. Het vertrek van veel mensen met een bureaufunctie is voor bedrijven niet ongunstig, maar er zijn meer veranderingen nodig en soms vertrekken ook de voor het bedrijf belangrijke mensen. Op meerdere plaatsen zijn ook de coöperaties al uit elkaar gevallen. Een boer die voor zichzelf is begonnen, vertelt over de coöperatie in Bradlo in Moravië: "Er zijn nu veel verschillende eigenaren aan wie ze pacht moeten betalen. De coöperatie wil minder betalen, maar ze durven het niet tegen de mensen te zeggen. Er zijn al veel mensen weggelopen, hoger en lager personeel. Hier vlakbij is een koeienstal waar zes mensen werken. Die willen ermee ophouden, want het loon is te laag. Ik denk dat de coöperatie over vijf jaar failliet is".
Een andere boer in Lysa nad Labem vertelt: "Het bedrijf waar ik werkte gaat heel slecht. Ze willen privatiseren maar daarvoor gaat het eigenlijk te slecht. In verschillende plaatsen hadden ze afdelingen, maar die vallen uit elkaar. De coöperaties hebben erg veel schulden en dat blijft zo, zolang de overheid het toelaat. Een dorp verder is de coöperatie helemaal uit elkaar gevallen". Er zijn coöperaties die nog redelijk draaien, maar met de meeste gaat het slecht. De schulden nemen nog steeds toe en zo ook de druk van buitenaf om bedrijven die hun schulden niet afbetalen, ook daadwerkelijk failliet te verklaren. De regering en banken durven hiertoe niet over te gaan omdat de sociale en economische nadelen ervan groter zijn dan de voordelen.

Privé-boeren.
Het aannemen van de Landwet in 1991 was het begin van de terugkeer van de zelfstandige boer in de Tsjechische landbouw. Sinds de afsluiting van de collectivisering rond 1960 waren er geen boeren meer. Er bestonden landbouwbedrijven met een president en managers en met een heleboel arbeiders. In de jaren tachtig werd hooguit nog een privé-boer per dorp getolereerd, waarschijnlijk om te suggereren dat de collectivisering niet verplicht was geweest. Het is dan ook niet duidelijk wie men bedoelt als men spreekt over "de boeren" in Tsjechië. De meerderheid van de mensen die grond terugkrijgen, willen niet voor zichzelf beginnen. Ze hebben te weinig grond, verhuren het of speculeren ermee. Toch zijn er ook mensen een boerderij begonnen. Een grove schatting is dat tien mensen per coöperatie voor zichzelf zijn begonnen, soms in deeltijd. Het aantal privé-boeren neemt gestaag toe. In oktober 1993 hadden ruim 45.000 privé-boeren zich laten inschrijven, waarvan ruim 8500 met meer dan tien hectare.
Een eigen boerderij beginnen is vooral aantrekkelijk voor mensen die zijn blijven wonen op het vroegere bedrijf. Zij wonen meestal nog in de buurt van hun grond en kunnen de stal en schuren weer in gebruik nemen. Bedrich Fera uit Lysa nad Labem heeft 23 hectare plus een aantal machines teruggekregen.
"Met de collectivisatie is het bedrijf in beslag genomen, maar we bleven hier wonen. In de stallen kwamen hier 90 varkens te staan, die de coöperatie verzorgde. Mijn moeder werkte in de melkstal en ik eerst 17 jaar op de machinewerkplaats en daarna zes jaar op de aardappelkiemerijafdeling. Hier zijn zeker nog vijf anderen voor zichzelf begonnen. Deze week sprak ik nog met een van hen. Hij begon niet te schelden en te klagen, dus ik denk dat hij het goed doet". Fera had de mogelijkheid voor zichzelf te beginnen en maakte daar graag gebruik van. "Hoe het gaat met het bedrijf kan ik nu nog niet precies zeggen. We hebben slechte grond teruggekregen. Er is veel mais op verbouwd en de jonge bieten wilden niet goed kiemen. Ik ben er toch niet slechter op geworden want vroeger verdiende ik maar 3000 kronen. Nu heb ik geen keus meer; ik moet gewoon doorgaan".
Frantisek Pycha bleef ook wonen op het vroegere bedrijf en kon daardoor makkelijk beginnen.
In 1991 zijn we begonnen met een eigen bedrijf. We hebben 23 hectare teruggekregen plus een trekker van 65 PK. Mijn zoon wilde boer worden en heeft er meer achteraan gezeten dan ik. Een probleem is dat zijn vrouw in Praag woont en nog niet weet wat zij wil. "De opbrengsten zijn nu al hoger dan de kosten. Eerst krijgt mijn zoon loon voor zijn werk. De rest is voor mij en mijn vrouw en voor investeringen. Het inkomen van mijn vrouw en mij investeren we ook grotendeels. Toch verdien ik al meer dan het loon dat ik bij mijn oude werk kreeg". Vergelijking met coöperaties ligt voor de hand en Pycha is optimistisch over de kansen die privé-boeren op termijn hebben. "De coöperaties hebben veel hogere kosten dan wij. Wat wil je met tien bureaumedewerkers op vijf arbeiders? Zij investeren niet en teren in op hun kapitaal. Ze zijn minder flexibel en gaan niet met hun produkten op de markt staan of met de melk de buurt langs, zoals wij. De familiebedrijven zie je wél langzaam maar zeker vooruitgaan. Elke keer kom ik weer iemand tegen die met een boerderij wil beginnen. Eigenlijk verandert het heel snel". Pycha verwacht dat privé-boeren op den duur betere resultaten zullen halen dan de grote coöperatieven en betreurt dat de regering kleinere privé-boeren onvoldoende serieus neemt. De minister van landbouw Lux heeft verklaard dat bedrijven minstens vijftig en liever honderd hectaren moeten hebben om levensvatbaar te zijn. Pycha is het daar niet mee eens.
Vergelijking van de resultaten van de collectieve landbouw met die van privé-boeren wordt ook mogelijk door de ervaringen van Michal Pospisil die in zijn eentje een bedrijf leidt van 700 hectare in Noord-Bohemen. Hij werkte in Praag en kreeg de kans grond en gebouwen die van zijn grootmoeder geweest waren, over te nemen. Hij begon met niets en zit daardoor in de luxe situatie alleen personeel aan te hoeven nemen dat hij echt nodig heeft. Hij heeft zijn bureau nu op het terrein van de vroegere staatsboerderij in een leeg kantoorgebouwtje, waar vroeger acht managers met hun ondergeschikten werkten, een manager veevoeding, een manager veterinaire zaken, een manager voor de melkstal, een manager selectie en natuurlijk een manager voor de sociale rust op het bedrijf. Nu is er een schaftruimte en werkt er behalve hij nog één vrouw aan de administratie. Hij heeft 19 mensen in dienst, die meer werk doen dan 52 mensen die vroeger in de veehouderijafdeling werkten.
Zo heeft Pospisil een kostprijs tussen de vier en vijf kronen voor een liter melk terwijl veel coöperaties niet genoeg hebben aan de zes à zeven kronen die de melk doorgaans opbrengt. Pospisil maakt winst en steekt die bijna volledig in het opknappen van het oude statige bedrijf dat zoals veel oude boerderijen gebouwd is rond een grote binnenplaats. Aan de boerderij was al veertig jaar geen onderhoud gepleegd en de binnenplaats was bezaaid met verroeste werktuigen en verwaarloosd bouwmateriaal.
Pospisil heeft nog niet veel gedaan aan verbetering van de werkmethoden, maar is dat zeker van plan. De stal moet verbeterd worden zodat de dieren comfortabeler kunnen liggen en ook naar buiten kunnen als ze dat willen. En verder moeten de grote velden, die lange tijd het gezicht bepaalden van de Tsjechische landbouw voor de buitenstaander, kleiner worden. "Die velden van 100 hectare zijn te groot. De wind en regen spoelen in de herfst te veel grond weg. Ik heb al stroken gras gezaaid en ik wil rijen bomen planten. Die zijn ook belangrijk voor de wildstand, vogels wilde zwijnen en dergelijke. Maar dat is iets voor de lange termijn".
Veel mensen die met landbouw zijn begonnen, doen dat in deeltijd. Ze experimenteren zonder de zekerheid van hun vroegere werk op te geven. Een deel van hen houdt er na enige tijd weer mee op als de moeiljkheden te groot worden. Maar voor velen is het een springplank naar een voltijdbedrijf in de toekomst. Pavel Sdeklik uit Rusjinov in Moravië hoopt die sprong ook te kunnen maken. "Ik heb er altijd wel wat dieren bij gehouden, maar nu kon ik 20 hectare terugkrijgen en krijg ik de kans een eigen bedrijf op te bouwen. Werken als boer vind ik prachtig. Voorlopig moet ik er een baan naast houden maar ik ben optimistisch. De prijzen zullen wel beter worden en dan kan ik langzaam uitbreiden. Ik heb veel minder nodig dan de coöperatie. Ik zal in ieder geval doorgaan, ook als ik mijn baan houd. Wat ik zelf produceer, hoef ik niet te kopen. Ik heb aardappels, graan, vlees en maak bijvoorbeeld ook mijn eigen kwark. Ik heb een koe, een stier, een kalf en verder zeven geiten, twee varkens, een paard en kippen. Hout om het huis op te knappen kan ik weer uit mijn eigen bos halen. Vroeger mocht dat niet".
Sdeklik heeft een nog vrij schamel bedrijf. Werk op de akker doet hij met een paard en zaaien met de hand zoals ze dat vroeger deden. Om zijn stier te verkopen ging Sdeklik alle slagerijen in de buurt langs op zoek naar de beste prijs. Op veel plaatsen op het Tsjechische platteland kan men weer werkmethoden en werktuigen ontdekken die uit het museum lijken te zijn gehaald. Managers van de landbouwcollectieven maken hierover spottende opmerkingen, maar voor velen is het de enige manier om onafhankelijkheid te bevechten en kansen op succes zijn er zeker. Sdeklik wil zeker proberen te moderniseren. "Ik wil eerst een nieuwe tractor en een ploeg die heen en weer kan. Als ik dan nog een mestverspreider, een maaimachine, een hooiwagen en misschien een kleine combine heb, dan ben ik een tevreden mens. Dan zou ik nooit meer op het idee komen ergens anders werk te zoeken". Veel boeren gebruiken geen bestrijdingmiddelen en kunstmest om de eenvoudige reden dat die erg duur zijn. Dat geldt ook voor Sdeklik, maar hij heeft ook zijn principiële redenen. "Ik gebruik geen chemische middelen en niet alleen omdat ze duur zijn. Als ik zag hoeveel kunstmest de coöperatie strooide, dacht ik altijd: "Dat zou ik nooit zo doen". Patrijzen zijn door die middelen uit de akkers van de coöperatie verdwenen. Het vraagt meer arbeid als je niet strooit, maar het is beter. De Coloradokever heb ik gewoon met de hand verzameld. In de afgelopen twee jaar bleek het te kunnen. Dit jaar was er fytophtora in de buurt. Iedereen heeft gespoten behalve ik. Toch had ik even hoge en soms hogere opbrengsten dan de anderen".
Deze biologische produktie is uit de nood geboren, maar wordt vaak ook bewust nagestreefd. De weerstand tegen de werkmethoden van de coöperatieven is namelijk groot. Ook bij de consumenten bestaat wantrouwen tegen de produkten van de gangbare landbouw. "Veel van mijn spullen raak ik in de buurt kwijt en daar komt weinig geld aan te pas. De mensen die bij de oogst hielpen, vroegen geen geld maar graan of aardappelen. Ook het aanleggen van electriciteit heb ik zo betaald. De mensen hebben graag mijn spullen omdat ze weten dat ik niet spuit".
Een eigenbedrijf beginnen is niet makkelijk. Zeker een derde deel van degenen die ermee begonnen, zijn binnen twee jaar gestopt omdat het een te zware opgave was en omdat ze gemakkelijker elders een baan konden krijgen. Daarbij speelt ook een rol dat privé-boeren in veel zaken afhankelijk zijn van de oude machthebbers. Sdeklik: "De voorzitter van de coöperatie is niet erg behulpzaam. Hij heeft tegen het personeel gezegd dat ze privé-boeren onmiddellijk moeten wegsturen als ze op het erf van de coöperatie komen. Diesel mogen we er niet tanken, zodat we 15 kilometer moeten omrijden".
Een ander vertelt dat de coöperatie het hem zo moeilijk mogelijk heeft gemaakt. "De ex-managers hebben de beste machines genomen en gaven ons de andere. Dat wisten ze natuurlijk precies. Ze wilden ook de stal hebben, maar die heeft het Landfonds aan ons toegewezen. Daar waren ze heel boos over. De oude 'Fortschritts'-combines stonden deze zomer drie uur in de reparatie als ze vier uur gewerkt hadden. Ik doe ze weg want ik heb veel meer aan een goeie machine uit Duitsland". Boeren hebben ook andere problemen, bijvoorbeeld diefstal. Sdeklik kan zijn aardappels niet verbouwen aan de andere kant van het bos omdat ze dan zeker gestolen worden. Pycha heeft besloten om in oogsttijd bewaking in te stellen. "Ook een erfenis van het communisme. De communisten zijn begonnen met stelen en de mensen hebben het overgenomen. In die tijd ontstond het gezegde: "Wie niet steelt, steelt van zijn eigen familie". Ik heb een keer iemand betrapt die meteen zijn verontschuldiging aanbood. Hij dacht dat het land van de staat was. We hebben ook een keer de fiets weggehaald van iemand die aan het stelen was. Het bleek een kennis te zijn die later kwam smeken om zijn fiets terug te krijgen. Het was helemaal geen ongeschikte vent".
Het gaat niet goed in de Tsjechische landbouw en de positie van boeren op de markt is niet sterk. Het inzicht keert dan ook bij veel boeren terug dat ze gemeenschappelijk hun belangen moeten verdedigen, zoals ze dat vroeger ook deden. Veel boeren beseffen dat coöperaties niet alleen een vlek zijn uit het communistische verleden, en dat ze ook voor de Tweede Wereldoorlog bestonden en toen voor de boeren heel belangrijk waren. Frantisek Pycha legt dat uit: "Vroeger hadden we onze inkoop- en afzetcoöperaties. Die zijn verdwenen en daarmee ook de verbinding tussen boer en consument. We hebben geen invloed meer op de handel. Mijn vader kon altijd een redelijke prijs krijgen. Hij belde de coöperatie, ze haalden graan, aardappelen of bieten op en de volgende dag betaalden ze. Ik heb in juli graan verkocht, maar kreeg pas geld in oktober nadat ik een aanmaning had gestuurd. We moeten weer coöperaties hebben, maar helaas worden de mensen nog steeds ziek als ze het woord "druzjstvo" horen".
Een nieuwe coöperatieve beweging is misschien nodig, maar die zal niet makkelijk van de grond komen, temeer omdat de regering besloten heeft die oude coöperaties niet aan de oude leden terug te geven omdat dat veel te ingewikkeld zou worden. Ze worden geprivatiseerd. "De coöperaties waren vroeger ons eigendom. De lidmaatschapspapieren heb ik nog ergens liggen. Maar de regering heeft besloten ze te privatiseren en wij zijn ons eigendom dus kwijt. Ze komen nu in handen van mensen die alleen maar aan boeren willen verdienen".

Collectivisering.
De terugkeer van privé-boerderijen moet niet alleen bekeken worden vanuit het oogpunt van efficiëntie maar ook van rechtvaardigheid. Want de collectivisering van de landbouw ging beslist niet vrijwillig en in dat proces werd velen onrecht aangedaan. De communisten begonnen al vrij snel na hun machtovername in 1948 met een campagne voor collectivisering van de landbouw. Voor de machtsovername hadden de communisten sympathie onder boeren gewonnen met acties voor herverdeling van grond, maar die sympathie verdween snel door hun harde optreden vanaf 1949. De collectivisering begon in 1949 en werd met name voltrokken in de periode tussen 1957 en 1961. Toetreding tot coöperaties was formeel vrijwillig, maar privé-boeren werd het zo moeilijk gemaakt dat zij moesten toetreden tot de coöperaties. Tractoren moesten worden ingeleverd, kinderen van boeren werden verplicht te werken in de industrie en boeren moesten een bepaalde hoeveelheid produkt per hectare leveren aan de coöperaties. Wat ze meer produceerden mochten ze zelf verkopen, maar de eisen waren hoog. Veel boeren konden hun verplichte leveringen niet opbrengen en in 1953 was een derde van de boeren lid geworden van een coöperatie. Mensen die zich tegen het beleid probeerden te verzetten, konden rekenen op lange gevangenisstraffen. De dood van Stalin leidde een soepeler periode in maar in 1957 werd de collectivisering met hernieuwde energie ter hand genomen. Via dorpsvergaderingen, druk op familieleden en via grootscheepse herverkavelingen werd het boeren geleidelijk moeilijker gemaakt zelfstandig door te gaan en in 1961 was meer dan negentig procent van de boeren toegetreden tot de coöperaties. Al met al is de collectivisering van de landbouw in Tsjechoslowakije (zoals ook in andere communistische landen) een mislukt experiment. Met veel moeite is een landbouwsysteem geschapen dat niet rendabel bleek te zijn en dat nu weer met evenveel moeite moet worden afgebroken.
De collectivisering was een vergaande en hardhandige ingreep in het gehele Tsjechoslowaakse platteland en wie er nu een bezoek brengt, vindt hiervan de sporen nog ruimschoots terug. In Noord-Bohemen heeft de geschiedenis met name grondig huisgehouden omdat er eerst de bezetting was door de Duitsers en daarna de bevrijding en de ingreep van de communisten. In 1938 bezetten de Duitsers het gebied en kregen de Tsjechen opdracht te vertrekken in de richting van Praag. Na de oorlog werd het gebied opnieuw ontruimd. Ditmaal moesten de duitsprekenden het land verlaten en op hun grond werden staatsboerderijen opgericht. Die worden nu weer opgeheven, waarmee opnieuw het gebied ingrijpend zal veranderen.
Mevrouw Kaliba vertelt over de lotgevallen van haar familie en geeft daarmee een beeld van het recente verleden. Haar grootvader had in Vsjechlapy een bedrijf met 130 hectare en veertig mensen personeel, een grote boerderij met woonhuis, stallen en schuren. Na het verdrag van München moest hij van de ene op de andere dag vertrekken naar Praag. Haar vader was provinciebestuurder en moest voor de Duitsers gaan werken. Hij weigerde en kwam in Buchenwald terecht. Twee maanden na de bevrijding overleed hij. Mevrouw Kaliba was toen veertien jaar. Na de oorlog bouwden haar broer en grootmoeder het zwaar beschadigde bedrijf weer op. Dat was echter van korte duur. De familie Kaliba waren 'koelakken' en voor hen was geen plaats meer toen in 1948 de communisten aan de macht kwamen. Iedereen met meer dan 50 hectare was een koelak.
"We waren naar Praag geweest om bij een veekeuring een prijs voor de stieren in ontvangst te nemen. Toen we 's avonds terugkwamen, waren de deuren open en was van alles weggehaald. Het bedrijf was in beslag genomen en we moesten vertrekken naar Praag. We mochten niet in het dorp blijven wonen. We hadden niets meer. Grootmoeder had geen pensioen en had al haar geld gestoken in de verbetering van het bedrijf. We hebben het niet eens slecht getroffen, want anderen kwamen in de gevangenis terecht of moesten werken in Uraniummijnen".
De familie Kaliba had een moeilijk bestaan als ex-koelakken in de vijftiger en zestiger jaren. In 1968 ging mevrouw Kaliba kijken wat er van de boerderij over was. Hij zag er slecht uit en mevrouw Kaliba kon het aanzicht niet verdragen. "Het deed me teveel denken aan alle ellende van mijn familie en aan de familieleden die het niet overleefd hebben. Ik wilde nooit meer naar het dorp teruggaan". Na 1989 twijfelde zij dan ook lang of zij het bedrijf zou terugeisen. Uiteindelijk vond zij dat ze het bedrijf en de grond niet kon laten leeg staan. Per slot van rekening was het ooit een mooie boerderij met bijzonder vruchtbare grond aan de voet van een oude vulkaan die achter het dorp uit het landschap oprijst. "Toen we in 1990 hier weer kwamen, troffen we een onbeschrijfelijke rotzooi aan. In het woonhuis werden geiten, schapen en kippen gehouden. Er lag zo'n dikke laag rommel en mest, dat de schapen met hun kop tegen het plafond stonden. Kennelijk wist niemand dat mest waardevol is en op het land kan worden verspreid. We hebben nog foto's gemaakt waarop alleen de bovenkant van het raam zichtbaar is".
De leiding van het staatsbedrijf vond het niet leuk dat de familie Kaliba het bedrijf terug wilden hebben. Ze maakte overal een probleem van en het duurde lang voordat het land opgemeten was. Nu zijn het woonhuis en het erf opgeruimd en langzaam wordt de boel opgeknapt. Er moest een nieuw dak komen en nieuwe ramen en deuren. Elke maand werkt de familie een week aan het opknappen van het bedrijf.

Ook Frantisek Pycha moest in 1938 met zijn vader uit Noord-Bohemen vertrekken. Ze hadden een modern bedrijf waar zelfs mensen uit Oostenrijk en Duitsland kwamen kijken. Ze waren de eersten met voorgekiemde aardappelen en werden daarvoor door iedereen uitgelachen. "We waren terecht gekomen in Lysa nad Labem. Na de oorlog wilde mijn vader een nieuw bedrijf bouwen. De tekeningen heb ik nog ergens liggen. Maar de architekt raadde aan te wachten omdat de toekomst voor de boeren somber was. Hij had gelijk. Want iedereen die in 1948 schulden had, moest die na de communistische machtsovername meteen afbetalen of toetreden tot de coöperatie". Pycha behield zijn zelfstandigheid tot 1961. Intussen werd het de boeren niet makkelijk gemaakt. "In 1947 had mijn vader een nieuwe tractor gekocht. Hij werd in 1949 in beslag genomen maar mijn vader moest blijven afbetalen tot 1953! We hebben daarna nog elf jaar gewerkt met paarden. Het was een moeilijke tijd. We kregen lage prijzen en moesten hoge belasting betalen. Als bleek dat we niet alles aan de staat hadden geleverd, kregen we een boete. Bij een hoge produktie ging de belasting omhoog, soms tot honderd procent. Elk jaar kregen we andere grond toegewezen en soms namen ze een tarwe-akker midden in het seizoen in beslag. In 1954 zei ik tegen mijn vader dat we ons moesten verzetten, maar mijn vader hield me tegen. Hij is nooit bang geweest voor de Duitsers maar wel voor de communisten. De Duitsers gaven nog een vergoeding toen wij in 1939 moesten vertrekken, maar de communisten gaven helemaal niets toen wij het in 1961 moesten opgeven. Als ik dit aan mensen uit het westen vertel, zijn ze heel verbaasd. Ze geloven het niet. Er wordt over het verleden niet veel gepraat. De mensen willen dat niet want het was te gruwelijk. Mijn ouders hebben onder grote psychische terreur gestaan. Wij waren koelakken, hoewel we met 23 hectare helemaal niet groot waren. De grootste boeren uit ieder dorp werden verplicht te verhuizen naar de stad. In Lysa toevallig niet, maar wel in alle dorpen in de omgeving".
Op het Tsjechische platteland zijn nog heel wat rekeningen niet vereffend. Het verleden is nog niet voorbij, en het hoeft dan ook niemand te verbazen dat de discussie over de toekomst van de Tsjechische landbouw met felheid gevoerd wordt.

Conclusie.
De Tsjechische regering en de minister van landbouw Lux voeren een landbouwbeleid dat sterk gericht is op liberalisering en privatisering. Dit beleid is niet populair onder de plattelandsbevolking en met name in de grote landbouwcollectieven klaagt men dat de landbouw wordt opgeofferd aan de belangen van de industrie. De roep om beschermende maatregelen en om prijsondersteuning is groot. De regering geeft daaraan maar mondjesmaat toe. Er zijn enkele interventiemaatregelen genomen, maar het beleid is erop gericht dat de Tsjechische bedrijven op eigen kracht moeten leren de druk van goedkope importen te weerstaan. Dat is riskant, maar er zijn argumenten voor zo'n beleid. Want het is geen geheim dat de communistische landbouw weinig rendabel was. Tegen veel te hoge kosten werd een produktie gehaald die relatief laag was en van geringe kwaliteit. Er moet veel gebeuren om dit te veranderen en om de weerstand te breken van hen die alles bij het oude willen laten omdat zij hun positie eraan te danken hebben. De ongunstige marktomstandigheden dwingen nu tot veranderingen en leiden op den duur tot het failliet van structuren die eigenlijk alleen in het communisme konden bestaan. Waarschijnlijk zullen privé-boeren, grote en kleine, op den duur beter bestand zijn tegen de veranderde omstandigheden dan de oude collec-tieve landbouwbe-drijven. Het is nog niet zover, en zeker zullen ook delen van de oude bedrijven zich een plaats weten te verwerven in de hervormde landbouw. Maar het is de vraag of er over tien jaar nog veel van de grote collectieve landbouwbedrijven over zullen zijn.
In Nederland zijn we gewend aan de redenering dat grote bedrijven de toekomst hebben en beter bestand zijn tegen ongunstige marktverhoudingen. Ook in Nederland kunnen we daar vraagtekens bij plaatsen, maar in Tsjechië ligt dat zeker anders. De minst rendabele bedrij-ven zijn daar de grootscha-lige bedrijven en op den duur zullen zij het minst bestand zijn tegen de lage prijzen en de oplopen-de schulden. Privé-boeren, grote en kleine, hebben lagere kosten, ze passen zich makkelijker aan veranderingen aan en tobben minder met ongemotiveerd personeel. In de komende jaren is daarom een daling van de gemiddelde bedrijfsgrootte te verwachten en een opkomst in grote variatie van privé landbouwbedrijven. Dat zal gebeuren zonder overheidsbeleid in die richting, maar het zal soepeler gaan als de overheid dit proces voorzichtig maar beslist ondersteunt.